Woorden schieten mij te kort, vooral als het er maar driehonderd zijn Voorheen Mensen Inter actief GEMEENTEARCHIEF AMSTERDAHH 28 Zonder grenzen Het wordt stil op straat 29 Maandag, 15 december 1997, een gewone dag van Agathe S. Fris Druk, druk, druk. Behalve tussen half negen en negen, want dan drinkt de afdeling Inspectie van het Gemeentearchief Amsterdam koffie. Tenmin ste, degenen die in het hoofdgebouw zijn. Er moet geld verdiend worden door de afdeling. Daarom zitten zeker tien medewerkers op projecten om de dynamische en semi-statische archieven van de diensten in Amsterdam te registreren, te schonen etc. Gelukkig bivakkeer ik bijna altijd in het hoofdgebouw; ik doe inventarisatieklusjes. Maandag is gewoonlijk niet mijn Gemeente-archief-dag. Normaal gesproken behoor ik op die dag tot het korps willoze klerken van PIVOT die niks liever doet dan zoveel mogelijk archief weggooien en die de schuld krijgt van elk door slordigheid of onwetendheid vernietigd archief. Zes jaar lang bij PIVOT, zes jaar lang kritiek, gek word je ervan. Genoeg daarover. Vandaag dus Gemeentearchief Amsterdam. Vanmiddag heeft de Ondernemingsraad met bestuurder Pieterse en haar adviseuse Fleurbaay overleg en daar ik lid ben van de Ondernemingsraad (OR) enz. enz.... Maar eerst het ochtendprogramma. Dat ziet er als volgt uit: een paar uurtjes inventariseren van het archief van de Vereniging tot Werkverschaffing van Hulpbehoevende Blinden en een bespreking met Arend Stoop over de voortgang van zijn inventarisatie van het archief van de afdeling Algemene Zaken van de Secretarie. Afgelopen maanden heb ik een bewerkingsplan Secretarie (1.5 km') opgesteld en ben gelijk tot projectleider gebombardeerd. Mijn inventarisatie van de Vereniging moet uitmonden in een "klassieke inventaris". De klus (ongeveer tien meter archief) moet binnen, zeg, 180 uur geklaard zijn. Al onze werkzaamheden worden op het uur gepland; soms heb je mazzel, soms blijk je terecht te zijn gekomen in een wurgcontract. Ik heb nu geluk en kan relaxed inventariseren. De middag is dus voor de OR. Het is verbazingwekkend op hoeveel punten je het oneens kunt zijn met de bestuurder terwijl je wel hetzelfde doel voor ogen hebt, namelijk 'een goed reilen en zeilen van de organisatie en tevreden perso neel'. Bij de eerste vergaderingen wond ik me over alles op en kwam met hartkloppingen naar buiten, waarna de colle ga's op de kamer het zwaar te verduren kregen. Anderhalf jaar later ben ik laconieker/lethargischer of doorzie het spel gewoon (ik hoop het laatste). Al maanden lang staat hoog op de agenda de invoering van het tijdregistratiesysteem. In het eerste reglement daarop werd het pauzeklokken ingevoerd. Of je nu binnen bleef of naar buiten ging: er moest geklokt worden. Deed je het niet of was je te laat, dan kreeg je twee uur strafpauze. Conster natie onder het personeel en de OR in het geweer. Vanmid dag krijgt de OR na lang en veelvuldig onderhandelen ein delijk een aangepast reglement uitgereikt. De strafpauze is eruit! Met als compromis natuurlijk dat het beschimpte pauzeklokken wel blijft bestaan. Andere heikele punten: de medewerkers weten nog steeds niet hoeveel uren zij gespaard hebben. Kan je wel of niet op vakantie. Dit komt volgens de bestuurder door het niet functionerende systeem. Maart 1998 misschien? Nog één keer laaien de emoties hoog op. Iedereen gilt door elkaar. Ook wil de OR absoluut niet dat vaste formatieplaatsen door tijdelijke krachten worden ingevuld. Toch gebeurt dit vrij regelmatig waarbij de bestuurder met een enorme lading argumenten komt. De OR kan vaak niet meer doen dan krachtig tegen sputteren. Overigens is dit een bijzonder rustige en opbouwen de vergadering die niet langer dan twee uur duurt. Aan het eind van de dag vul ik drie werkbriefjes in: 3 uur Blinden-Penning, 1 uur Secretarie en 4 uur OR. Reactie op Frank Hulst, Archievenblad 1997nr. 10 Inderdaad, er is iets moois gegroeid tussen bestuurders en archivaris uit Vught en omstreken en het rijksarchief. Maar anders dan Frank Hulst aanneemt vinden wij dat al dat samengaan en samenwerken, ook tussen partners van verschillende komaf, wel degelijk in het belang van het archiefwezen is. Want voor wie werken wij? Als het puntje bij het paaltje komt, toch uiteindelijk voor de bezoekers. En anders dan sommige archivarissen nog steeds schijnen te menen, denken die bezoekers niet ordelijk in bestuurslagen als ze informatie zoeken. Ze vragen waar bepaalde bestanden te vinden zijn of ze kijken daarvoor in gidsen. Voor hèn speelt de vraag 'gemeentelijk' of'rijk' nauwelijks een rol. Wij denken dat voor deze bezoekers ons samengaan meer aantrekkelijke kanten heeft dan nadelen. Maar er is nog een andere 'klant', onze opdrachtgever de overheid. Zou de gemeentelijke overheid zich minder betrokken voelen bij de zorg voor haar archieven, als het beheer in samenwerking met een rijksinstelling gebeurt? Of zou de provinciale overheid in zo'n samenwerking aanleiding zien afstand te nemen? Wij denken van niet. Meer nog, wij denken dat de beoogde samenwerking positief kan werken, juist ook bij onze opdrachtgevers. En voor het archiefwezen an sich? Laten we eens bekijken hoe de recente samenwerkingsvormen ontstaan zijn. In alle gevallen gaat het om vrijwillige initiatieven, genomen door de archivarissen zelf. Uit oogpunt van het belang van beide of alle partijen. Om een schaalvergroting te bereiken die het draagvlak voor de eigen dienst vergroot. Om de enorme investeringen waartoe de moderne informatiemaatschappij ons dwingt te kunnen doen. Om te overleven kortom. Hoezo territoriumdrift? Frank Hulst pleit voor een nieuwe structuur van het open baar archiefwezen. Daar is veel voor te zeggen. Maar of zijn oplossing, het beperken van de archieftaak van het Rijk tot inspectie en Algemeen Rijksarchief, wel zo'n goede is, betwijfelen we. Kunnen gemeenten en provincie (overigens: welke?), zelfs in een archief-minded provincie als Noord- Brabant, samen een archieforganisatie in het leven roepen die in staat is te realiseren waartoe de huidige Rijksar chiefdienst, juist door zijn omvang, in staat is? De ingeboren neiging om een eigen woongebied te verwerven, in bezit te houden en te verdedigen, zouden wij juist willen onderdrukken ten gunste van een open oog voor de moge lijkheden onze klanten zo optimaal mogelijk van dienst te zijn. Yvonne Bos Rien Wols De redactie nodigt u uit te reageren op in het Archievenblad versche nen artikelen. Reacties kunt u voortaan lezen in de nieuwe rubriek Interactief. Plaatsing van uw inzending betekent niet automatisch dat de redactie uw mening deelt; wel behoudt zij zich het recht voor bijdragen in te korten of-met opgave van redenen- te weigeren. Overpeinzingen na de studiedagen De studiedagen 'Klant in beeld' werden afgesloten door een neef van oom Piet. Zijn oom was archivaris bij 't Fabriek in Eindhoven. Oom Piet vond dat hij als archivaris de flinter dunne papieren zo goed moest opbergen dat ze niet meer gebruikt zouden worden. Het neefje mocht als vakantie hulpje zijn oom Piet daarbij helpen. Hij heeft dat uitstekend gedaan; na de vakantie was er letterlijk niets meer te vinden. De archivaris -we spreken over een ver achter ons liggende tijd- was er voor de papieren. Er was geen klant in beeld. Als er al een klant was, dan was het meestal de archivaris zelf of een andere zonderling die samenzwerend met de archivaris in die oude, stoffige rommel zat te neuzen. De studiedagen werden geopend door een -ik noem hem maar oom Futurum- zeer eigentijdse, neen een futuristische persoon, afkomstig uit het wereldje van het Haagse parle ment. Hij presenteerde met flair en met behulp van de meest geavanceerde communicatiemiddelen de duizelingwekkende mogelijkheden van de communicatieve en informatiewereld van straks, over vijf jaren, over tien jaren. Ook van hem begreep ik dat we onze gegevens goed moeten opbergen, anders vinden we echt niets meer terug. De onzichtbare klant is bij hem goed in beeld. Het verschil tussen oom Piet en oom Futurum is dat oom Piet papieren in zijn handen had, soort bij soort kon leggen, de stapeltjes kon verleggen, gaatjes in de papieren prikken, de papieren in mappen en dozen doen en ze fysiek opbergen. Hij kreeg vuile handen bij zijn werk. Oom Futurum houdt er brandschone handen bij. Hij denkt, hij drukt op knopjes, hij laat zijn gegevens 'vertalen' in de cijfers 1 en 0. Hij sluit het programma af en heeft het vertrouwen in de machine dat alle gegevens goed opgeborgen zijn. Gelukkig is het neefje van oom Piet niet te lang aan het werk geweest op het archief van 't Fabriek. Dus ik reis af naar Eindhoven en kan daar met toestemming van een nieuwe oom Piet, de opvolger van de oude, nog de nodige papieren inzien en bestuderen. Ik ben niet de enige die op dat idee is gekomen. Het is druk op weg naar het archief. Met een vulpen maak ik aantekeningen, laat een paar kopieën maken, babbel wat met andere onderzoekers die ook in de papieren aan het snuffelen zijn. Ik heb wat in handen, tastbaar, voelbaar. Ik mag het verleden even vasthouden. Daarna wordt het weer opgeborgen in de doos in afwachting van een volgende klant. Ik ga tevreden naar huis. Op mijn tocht naar het verleden van het parlement kom ik oom Futurum niet tegen. Ik zit thuis stil in een hoekje voor een beeldscherm. Ik bereis heel de wereld. Ik 'communiceer' met vele mensen, instellingen en organisaties. Ongekende mogelijkheden. Tijdens mijn zoektocht kijk ik even naar 101/1 januari/februari 1998

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 1998 | | pagina 19