Een mooi beroep verdient een code Door Yvonne Bos-Rops Het ligt voor de hand dat de eerste gedachten over een beroepscode afkomstig zijn uit een land dat niet gehinderd wordt door een lange archieftraditie, namelijk de Verenigde Staten van Amerika 20 21 'Een mooi beroep verdient een code'. Met deze leuze ijverden Haagse gemeenteambtenaren voor de invoering van een beroepscode. Het concept daarvoor is sinds oktober jl. gereed. Zij zijn niet de enigen die zich met dit onderwerp bezighouden. De beroepscode is in de mode. Ook verpleegkun digen, kinderleidsters en rooms-katholieke pastors verdiepen zich er in. Archivarissen sluiten aan bij de trend van de tijd. Sinds september 1996 hebben ook wij een internationaal aanvaarde beroepscode. De term 'beroepscode' wekt over het algemeen twee vragen op, namelijk "wat moet ik me voorstellen bij zo'n code" en "waar is dat goed voor?" In een beroepscode wordt de vakethiek vastgelegd. Er bestaan verschillende omschrijvin gen van dat begrip, waarvan die uit de Dictionary of Philoso phy de meest toepasselijke is. "Vakethiek is het geheel van normen waarvan een bepaalde groep heeft besloten dat ze zich ernaar zal gedragen. Over deze normen moet overeen stemming bestaan (tenminste onder de meer invloedrijke leden van de groep) en ze blijken uiteindelijk hun autoriteit te ontlenen aan het feit dat daaruit valt op te maken wat wel gerechtvaardigd of geaccepteerd is bij het realiseren van de doelstellingen van de groep en wat niet'. Over de normen in het beroep van archivaris is in september 1996 die over eenstemming bereikt in de General Assembly, de algemene ledenvergadering van de Internationale Archiefraad. Aan het tot standkomen ervan is heel wat vooraf gegaan. Behoefte aan code In de archiefwereld kwam het denken over een beroepscode pas laat op gang. Verwonderlijk is dat niet. Het archiefvak heeft zich namelijk vanaf het begin van de negentiende eeuw geleidelijk ontwikkeld en in dat proces groeiden tegelijker tijd de algemene principes en gewoonten. Dit is het best te illustreren met de iedere archivaris wel bekende ontwikke ling van het begrip openbaarheid van archieven. Van het Franse principe (iedereen heeft het recht om alle archieven in te zien), via het ministerieel reglement van 1823 (de archi varis mag bij hem bekende en vertrouwde personen toegang geven), de openstelling van de rijksarchieven bij de KB's van 1856 (de archivaris is bevoegd) en 1903 (hij is verplicht) naar de bepaling zoals die sedert 1918 in de opeenvolgende archiefwetten is te vinden: de archiefbescheiden in de archiefbewaarplaatsen zijn, behoudens beperkingen bij de overbrenging gesteld, openbaar. Het ligt dan ook voor de hand dat de eerste gedachten over een beroepscode afkomstig zijn uit een land dat niet gehin derd wordt door een lange archieftraditie, namelijk de Verenigde Staten van Amerika. Echter niet van de archiva rissen zelf, maar uit de historische wereld. In 1939 al pleitte de historicus Robert C. Blinkley voor een code, die als richtsnoer zou kunnen dienen in zaken waarbij vrijheid van informatie op gespannen voet staat met bescherming van de privacy. Dat had toen weinig resultaat. Alleen de National Archives gebruikten vanaf de jaren vijftig voor de eigen medewerkers een code. Het heeft nog tot 1980 geduurd voordat de Amerikaanse beroepsvereniging, de Society of American Archivists, een code aannam. Opnieuw gaf een historicus hier aanleiding toe. In 1968 beschuldigde profes sor Francis L. Lowenheim de Roosevelt Library ervan dat deze hem geen inzage gaf in bepaalde brieven; een staflid wilde die zelf publiceren. Weliswaar pleitte het daarop volgend onderzoek de Library vrij van schuld, maar de schade die deze affaire had toegebracht aan het archiefwezen was voor de vereniging de directe aanleiding voor het instellen van een commissie om een code te ontwerpen. Ook de tijd was er rijp voor: in de maatschappij was het denken over vrijheid van informatie, bescherming van de persoon lijke levenssfeer en copyright aan verandering onderhevig.2 De Amerikaanse code bevat onderwerpen uit de praktijk van alledag. In elf artikelen wordt onder andere ingaan op acquisitiepolitiek, de verhouding met schenkers van mate riaal, de omgang met beperkt openbaar materiaal, privacy bescherming, selectie, veiligheid, ordening, dienstverlening aan onderzoekers, klachten over andere instellingen en het eigen onderzoek.3 Verschil in karakter Na de Amerikaanse code kwamen ook in andere (niet- Europe-se) landen codes tot stand. Deze hadden een ander karakter.'1 In Franstalig Canada (Quebec) bestaat de code uit principiële uitspraken, gegroepeerd volgens de vier verplich tingen van de archivaris, namelijk die tegenover de gemeen schap, de gebruikers van archieven, het vak en de beroeps vereniging. In deze code ligt het accent op de houding van de archivaris; de tekst bevat geen voorschriften, aanbeve lingen of praktische oplossingen. Australië koos voor een vergelijkbare oplossing. Daar onderscheidde men verant woordelijkheden tegenover het archiefmateriaal, de werk gever, de schenkers en bewaargevers van archieven, de gebruikers en andere archieven en collega's. Jaren van voorbereiding In dezelfde tijd kwamen problemen rondom toegankelijk heid van archieven en privacybescherming op de agenda van de Internationale Archiefraad (ICA). Het besluit om voor het archiefwezen een internationale beroepscode te ontwerpen werd in 1990 genomen binnen de sectie voor beroepsvere nigingen van de Raad (ICA/SPA). Op een symposium dat de SPA organiseerde tijdens het internationale archiefcongres in Montreal (1992) was een ontwerpcode onderwerp van bespreking. Deze was gebaseerd op een in 1991 aanvaard werkdocument, samengesteld op basis van een analyse van allerlei bestaande beroepscodes. In de jaren 1993-1994 werd een verbeterd concept om commentaar gestuurd naar alle gremia binnen de internationale archiefraad, alle beroeps verenigingen en verwante instellingen. De opnieuw verbe terde tekst, waarin alle opmerkingen waren verwerkt, werd in 1994 aangeboden aan het bestuur van de ICA. Dat kon zich aanvankelijk niet verenigen met de voorgelegde teksten. De toenmalige voorzitter van de ICA, de nationale archivaris van Canada Jean Pierre Wallot doorbrak daarop met de voorzitter en vice-voorzitter van de SPA de impasse. De door hen aangevulde en herordende tekst werd door het SPA-be- stuur redactioneel bewerkt en aangenomen door het bestuur (april 1996) en de algemene ledenvergadering (september 1996) van de ICA. Standaardtekst voor hele beroepsgroep De internationale code houdt het midden tussen een louter praktijkgerichte tekst (want tussen de verschillende landen bestaan toch aanmerkelijke verschillen in terminologie en in de uitoefening van het vak) en een opsomming van verheven principes. Het is de bedoeling dat archiefdiensten en beroeps-verenigingen de code toepassen en dat gebeurt de afgelopen twee jaren al op grote schaal. Tijdens de jaarlijkse vergadering van nationale archivarissen en voorzitters van beroepsverenigingen in september 1997 in Edinburgh, meldden vertegenwoordigers uit een groot aantal landen spontaan dat in hun land de internationale code was ver taald, besproken, geadopteerd en/of gepubliceerd. Het voordeel van de ICA-code is dat er nu voor alle archivarissen ter wereld een tekst is die als standaard voor de hele beroeps groep internationaal is geaccepteerd. Dat kan vooral een steun in de rug geven aan collega's uit landen waar het archiefvak nog niet zo ver ontwikkeld is als in bijvoorbeeld de Verenigde Staten of West-Europa. Hulp in grijs gebied Maar wat is nu het nut van een code? Met name collega's uit landen met een goed georganiseerd archiefwezen (zoals Neder land) stellen deze vraag nog wel eens. De bestaande wetten en regels blijken in de praktijk niet altijd voldoende houvast te bieden. Een code is juist van belang bij kwesties waar normen en waarden in het geding zijn. Iedereen kent wel van die gevallen waarin alles wat je besluit onbevredigend is. Dat grijze gebied tussen 'dit kan écht niet' en 'geen probleem, de bestaande regels zijn toereikend en duidelijk'. Iemand vraagt inzage in niet-openbare documenten uit goede persoonlijke motieven. Maar er zijn anderen bij betrokken die recht hebben op bescherming van hun privacy. Jij bent degene die de ontheffing kan geven. Soms wordt er druk op je uitgeoefend. Met de beroepscode heb je een objectieve, algemeen aanvaarde meetlat. En dat kan het motiveren van je beslissing vergemak kelijken. Of neem die subtiele druk om iets te doen voor een belangrijk persoon. De gemeentesecretaris die stukken uitge leend wil hebben naar het gemeentehuis. Zodat hij ze 's avonds mee naar huis kan nemen voor zijn eigen onderzoek. De vooraanstaande hoogleraar, met een uitgebreide kring relaties, die tóch fotokopieën wil van stukken waarbij dat volgens de regels niet mag - niet écht in slechte staat, maar op het randje. Of de collega die de postzegels uit het negentiende eeuwse archief (vernietigbaar toch, die enveloppen?) toevoegt aan zijn privé-verzameling. Allemaal van die dingen die éigenlijk niet kunnen. Maar hoe ga je er mee om als je er direct mee te maken krijgt? En hoe help je de onderzoeker, wiens onder werp erg dicht ligt bij je eigen favoriete onderzoeksterrein ligt? En wat adviseer je je baas als je ontdekt dat de kwaliteit van archiefbewerking door een bedrijf met relaties met voor jou belangrijke personen, niet deugt? Een beroepscode met opmer kingen over onpartijdigheid bij het verlenen van diensten en over archivarissen die hun positie gebruiken om zichzelf of anderen onbillijk te bevoordelen kan van pas komen. Een beroepscode geeft niet in alle gevallen, waar wet- en regelgeving tekort schieten, pasklare oplossingen. Maar het kan wel helpen om de code dan nog eens door te lezen. Om jezelf nog eens te herinneren aan datgene waar het in het archiefvak eigenlijk om gaat. En om aan jonge collega's en aan de buitenwereld duidelijk te maken waar de professie voor staat. Ons vak is belangrijk genoeg voor een code. 101/1 januari/februari 1998

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 1998 | | pagina 11