Lite
ratuur
Litera
at
Eric Ketelaar. The Archival Image: Collected Essays. Red.
The Archival Image
m
Eric Ketelaar
38
D.H. de Vries, Een Amsterdamse koopman in de Moluk-
39
RECENSIES
Y. Bos-RopS. Verloren Hilversum, 1997. 125 pp, ill. ISBN 90-6550-565-2. Prijs 25.
Deze bundel werd Eric Ketelaar bij
zijn afscheid als Algemeen Rijksarchi
varis in juni van dit jaar aangeboden
en bevat elf artikelen die hij tussen
1985 en 1997 in verschillende buiten
landse publicaties deed verschijnen.
Acht ervan zijn in het Engels en drie in
het Duits, met één Franse vertaling (uit
het Engels) als toegift. Drie stukken
verschenen in de een of andere vorm ook
ooit in het Nederlands. De uitgave is
bezorgd door Yvonne Bos-Rops, die in
een korte inleiding fraai de samenhang
tussen de bijdragen schetst.
Een waardig geschenk, dat het nut van
internationale theorievorming illu
streert aan de hand van de overpein
zingen van een van haar meest geziene
en gewaardeerde contribuanten. Wat
Ketelaar zegt, is behalve intelligent
ook altijd levendig, dank zij zijn ge
woonte om onder het schrijven
geregeld door de ramen van het archief
naar buiten te kijken.
Hoewel enkele bijdragen vooral een
historisch-informatief karakter hebben,
bevatten de meeste een sterk ethische
of politieke component. Dat is weinig
verwonderlijk wanneer men bedenkt
dat Ketelaar van mening is dat "the
major challenge facing all archivists" is
gelegen in de vraag "how to prevent
entire nations and cultures from
repressing and falsifying their past".
Daarmee wordt immers een strijdperk
betreden dat heel wat groter is dan de
bijeenkomsten van de International
Council on Archives, waarvoor enkele
artikelen bestemd waren. De ica telt
menig lid dat actief bijdraagt aan het
onderdrukken en vervalsen van het
verleden, maar geen congresresolutie
zal daar een eind aan maken. Verwante
kwesties als toegankelijkheid of pri-
vacy-bescherming worden al evenmin
op dat niveau beslist. Maar daarom is
het nog wel aardig dat iemand ze er
van tijd tot tijd aan de orde stelt.
Ook aardig om te zien is hoe het post
modernisme, zeker in zijn politiek
correcte vormen, geheel aan Ketelaar is
voorbijgegaan. Hij is kennelijk niet
van mening dat historische waarheid
louter een kwestie van interpretatie is,
en dat iedere natie of cultuur zelf maar
moet uitmaken hoe haar verleden eruit
ziet. Hij put integendeel onbekom
merd uit de veelgesmade ideeën van de
Europese Verlichting en schroomt niet
ze als norm aan te bevelen. Waar
schijnlijk is hij te goed op de hoogte
van de wereldwijde praktijk van
loochening, verdraaiing en vernieti
ging van concrete bewijsstukken om
lang stil te blijven staan bij abstracte
theorieën die zich bij uitstek lenen
voor de rechtvaardiging ervan. En of ze
nu bedacht zijn door dead white males of
niet, Ketelaars opvattingen over
fatsoenlijk archiefbeheer zijn een stuk
hinderlijker voor heersers dan voor hun
onderdanen.
Ook bij onderwerpen die op het eerste
gezicht minder precair lijken, weet hij
de onderliggende problematiek goed
duidelijk te maken. Zo betrekt hij de
vraag "Can we trust information?"
direct op de mogelijkheid of onmoge
lijkheid om verantwoording te vragen
en af te leggen. A^n de hand van een
beroemd e-mail bericht uit het Witte
Huis, dat een rol speelde in de Iran-
Contra affaire en daarna in de archief
discussie over electronische documen
ten, wordt de essentie van de zaak
samengevat: indien de documenten
van de overheid niet door een ge
rechtshof als authentiek worden
aanvaard, wordt zowel het bewijzen als
het weerleggen van een beschuldiging
moeilijk. Hetzelfde artikel laat overi
gens zien hoe zelfs een scherpzinnig
analyst soms ingewikkelde problemen
te lijf gaat met ingewikkelde proce
dures. Aanleiding is de vraag of de
bescherming van archiefstukken tegen
material falsification' niet moet worden
aangevuld met grotere aandacht voor
de 'intellectual integrity of the informa
tion'. Eeuwenlang, zegt Ketelaar, zag
iedereen wat er om hem heen gebeur
de; wij zien vandaag de dag veel meer,
maar worden soms letterlijk door een
scherm van de produktie van de
informatie gescheiden. Als wij de
integriteit ervan willen waarborgen,
zullen wij regels voor die produktie
moeten opstellen. Hij haalt dan als
voorbeeld een Canadees onderzoek aan
dat gedetailleerde aanbevelingen deed
over de vorm, de onderdelen en de
procesgang van overheidsdocumenten.
Hier wordt denkelijk een schijnont-
wikkeling gesignaleerd. De lezers die
het verloop van de Krimoorlog in 'The
Times volgden, wisten minder over de
produktie van het nieuws dan de cnn-
kijkers ten tijde van de Golfoorlog; en
zij hadden minder kans dat onjuiste
berichtgeving binnen relatief korte tijd
als zodanig werd herkend. Vele
decennia geleden begon de telefoon op
grote schaal de sporen van informatie
uit te wissen; toch is het doen en laten
van de overheid steeds minder geheim
zinnig geworden. De komst van het
electronische document heeft vooral
sporen geschapen. Echte unica bestaan
bijna niet meer en de e-mail heeft een
deel van het telefoonverkeer weer
zichtbaar gemaakt. De doorzichtigheid
van een overheid hangt ook maar tot
op zekere hoogte samen met het aantal
en de vorm van de documenten die zij
voortbrengt (de Sovjet-Unie bracht
ontelbare strak gereglementeerde
documenten voort). Er kunnen goede
redenen zijn om iets aan de bescheiden
van bestuurderen te doen, maar het
scherm ervoor is nog nooit zo laag
geweest.
Het is begrijpelijk maar spijtig dat
Ketelaar enkele oudere bijdragen niet
van een nawoord heeft voorzien. Zijn
artikel over 'Exploitation of New
Archival Materials' (1988) bevat
bijvoorbeeld een paragraaf met de titel
'Man or Machine', waarin de zin:
"Retrieval of information is not merely
a logical, analytical and linear process."
De schakers onder ons herinneren zich
ongetwijfeld talrijke vergelijkbare
uitspraken waarin aan grootmeesters
dezelfde "holistic, intuitive, and
creative perceptions" werden toege
schreven die nu de trots van de
archivaris heten. Dat was vóór Deep
Blue. Als Max Euwe was blijven leven
- ook een alom bekende landgenoot -
had hij heel wat weddenschappen
verloren. Zo zijn er wel meer ideeën en
passages in The Archival Image die
twijfel of tegenspraak oproepen. Dat
strekt evenwel slechts tot aanbeveling.
Ketelaar oreert nooit ex cathedra en
noodt steeds tot conversatie. Het is te
hopen dat hij niet weer van betrekking
moet veranderen, voordat zijn volgen
de bundel verschijnt.
Jaap Kloosterman
ken 1883-1901Ingeleid en samengesteld door Ruard Wallis de Vries, Ambo
Baarn. 1996, 391 blz., ISBN 90 263 1365 9
Moluksche Handels-Vennootschap
(MHV) zijn geluk te beproeven in de
in- en uitvoer van Europese en
tropische producten; een loopbaan die
bekroond zou worden met de functie
van directeur van deze vennootschap.
Een succesvolle carrière, zoals er in die
tijd onder soortgelijke omstandighe
den, talloze geweest zullen zijn. De
periode van bijna twintig jaar die in
het boek aan de lezer voorbijtrekt, laat
zien hoe een individueel mens als De
Vries zich door de problemen van het
bestaan heenworstelt. De aanvankelijk
tegenvallende resultaten van de handel
doen hem menigmaal het besluit ver
wensen ooit aan het avontuur begon
nen te zijn. Toch keert langzamerhand
het getij en De Vries behaalt niet
alleen fraaie successen in de handel,
maar ook zijn privé-leven ontwikkelt
zich gunstig. Hij groeit uit tot een
gerespecteerd notabel, met talrijke
functies in het openbare leven. Zo was
hij mede-oprichter van de lokale
Spaarbank en stichtte hij een school
ten behoeve van de kinderen van het
inheemse personeel der MHV.
Waardering van officiële zijde bleef
niet uit en zou hem in 1899 het
ridderschap in de Orde van Oranje-
Nassau opleveren.
Op basis van een selectie uit honder
den brieven die de jonge Dirk Hendrik
de Vries aan het eind van de vorige
eeuw vanuit Noord-Celebes naar zijn
moeder in Amsterdam verstuurde,
stelde zijn nazaat Ruard Wallis de
Vries een boek samen. Het geeft een
beeld van het bestaan in de kleine
Europese enclave die Menado, hoofd
plaats van de Minahasa, destijds was.
Dirk vertrok, nog geen twintig jaar
oud, naar Indië om in dienst van de
De aantrekkelijkheid van De Vries'
notities zit onder meer in de informatie
over bijzondere gebeurtenissen die hij
in de brieven aan zijn moeder vast
legde. Zo maakt hij binnen een jaar na
aankomst een tocht naar het nog
onbekende Nieuw-Guinea, waar men
werkelijk levensgevaarlijke avonturen
beleeft. En in 1892 vindt op het
nabijgelegen eiland Sangir een
krachtige vulkaanuitbarsting plaats,
die honderden slachtoffers maakt en
veel schade aan de handel toebrengt.
Voor het Algemeen Handelsblad
schrijft hij er een uitvoerige reportage
over. Typerend voor De Vries is dat hij
vervolgens zitting neemt in het comité
voor hulp aan de inheemse slachtoffers.
Toch ontleent het boek z'n betekenis
niet in de eerste plaats aan de be
schrijving van incidentele voorvallen.
Werkelijk boeiend is de minitieuze
weergave van het alledaagse leven,
waarvan het ritme bepaald werd door
de aankomst en het vertrek van de
schepen die het contact met Amster
dam onderhouden. Er is een zeer
gedetailleerde beschrijving van het
huis waarin hij tegen het eind van zijn
Indische carrière gaat wonen; kamer
voor kamer wordt nauwkeurig
beschreven, evenals de tuin, de
opstallen en de bediendenvertrekken.
De inrichting laat tevens zien dat De
Vries inmiddels een man in bonis is
100/10 DECEMBER 1997