lüoensel Een filosoof in het archief... Gabriël van den Brink, De grote overgang. Een lokaal onderzoek naar de modernisering van het bestaan. Woen- sel, 1670-1920, SUN Memoria, Nijmegen 1996, 575 pp. 34 35 Fcltenoord rassende analyse -met name aangaande de identiteit van het derde kind- te verwijzen naar de aloude christelijke symboliek van zondeval, menswording en uiteindelijke verlossing, waar dit gezin deel aan hoopt te hebben. Na bespreking van vergelijkbare familieportretten in de Nederlanden in de jaren '30 van de 16de eeuw, is Greep in staat een lijn te trekken van middeleeuwse altaarstukken, die een boodschap uitzenden door middel van een verhaal waarbij de schenkers een inactieve rol hebben in de zijlijn, naar deze 16de eeuwse familieportretten. Daar is het godsdienstig hoofdthema uit verdwenen en nemen de sterve lingen nu zelf de hoofdplaats in: de vrome schenkers die vroeger slechts een bijrol kregen in de voorstelling van het door hen gestichte altaarstuk of op de zijluiken mochten toekijken, hebben nu een hoofdrol opgeëist en richten zich op éigen titel tot de ménsheid." Hiermee wordt ook een relatie gelegd met de beginnende Reformatie die belang hecht aan de eigen verant woordelijkheid van de mens tegenover God, zonder bemiddeling van heiligen en aan het zelfstandig vormen van oordelen. Niet langer is de aandacht van de geportretteerde mens gericht op de godsdienstige scene die zich voor hem voltrekt. De geportretteerde in de 16de eeuw kijkt de toeschouwer regel recht aan en voert datgene op wat hij de toeschouwer wil laten zien. In het portret van Pieter Jan Foppesz. kijkt alleen de vader ons recht aan, en toont zijn gezinsleden, die datgene voorspe len wat zij ons ter lering wensen mee te geven. Annemarie Teunen, historicus chieven buitengewoon serieus heeft opgevat. Het archief van de voorma lige gemeente Woensel, dat berust in Urbanisatie en overbevolking van het streekarchief van Eindhoven, is van onder tot boven doorgeploegd; in het Rijksarchief Noord-Brabant zijn de rechterlijke archieven en het archief van het provinciaal bestuur doorgeno men. Van de uiterst arbeidsintensieve bewerkingen wijs ik op de reconstruc tie van de bevolking op het niveau van 1 Zie ook: Gabriël van den Brink, 'Van integrale naar differentiële geschiedenis? Overwegingen bij een (te) groots opgezet project', Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 22 (1996) 290-312, met een repliek van Pim Kooij en Maarten Duijvendak, 'If all the world were Woensel', ibidem 313-318. In een voetnoot op pagina 61 open baart de auteur iets van de ontstaans geschiedenis van dit boek: toen hij zich tien jaar eerder meldde bij prof. W. Frijhoff met het verzoek als promotor op te treden, stelde die als voorwaarde dat hij ook archiefonderzoek zou doen. "Enigszins naïef (aldus de auteur) - ik was immers opgeleid als filosoof en had nog nooit een archief gezien - zeg de ik dit toe. Maar al spoedig moest ik ondervinden dat werken in een archief enorm veel arbeidsintensiever is dan studeren in een bibliotheek". Deze bijzondere, en bij tijd en wijle bijzon der knappe dissertatie is zo van meet af aan opgezet als "experiment waarvan het welslagen niet bij voorbaat vast staat" (p. 60). Het bijzondere karakter van dit boek, waarmee Van den Brink terecht cum laude tot historicus is ge promoveerd, rechtvaardigt een uitgebreide bespreking, ook in het Archievenblad. In het boek vindt een confrontatie plaats van moeizaam uit de archieven opgebouwde empirische gegevens met allerlei filosofische en maatschappijtheoretische problemen en speculatieve vraagstukken. Voor de auteur is daarbij "vooral de betrekking tussen het archief en de bibliotheek in het geding, of - prozaïscher gezegd - de relatie tussen de gevonden feiten en seerde beschrijving van de 'moderni sering van het bestaan', is er nog een tweede methodologische doelstelling, namelijk te onderzoeken of en hoe de op de verschillende analyseniveaus waargenomen veranderingsprocessen onderling samenhingen en of deze samenhang iets duidelijk maakt over de oorzaken ervan. Hoewel Van den Brink erg zijn best doet van dit odium af te komen,1 behoort zijn studie qua opzet tot het specimen van de 'integra le geschiedenis', zoals gepropageerd door Jan Romein en Theo van Tijn. Dat hij zich in de uitwerking van het onderzoek en vooral in zijn conclusies van deze integrale aanpak distantieert doet daaraan niets af. Alvorens te 'in tegreren' wil Van den Brink 'differen tiëren': hij heeft "het radicale besluit genomen de economische, politieke en culturele geschiedenis van Woensel als drie van elkaar onafhankelijke proces sen te behandelen" (p. 60) en bekijkt vervolgens in de slotbeschouwing hoe deze afzonderlijke geschiedenissen met elkaar in verband zouden kunnen worden gebracht. Zijn conclusie luidt kort (en daarom ongenuanceerd weergegeven) dat de 'modernisering' in de politieke sfeer (namelijk de opname van Brabant in de eenheids staat) voorafging aan die in de econo mische sfeer (de industrialisatie) en dat de 'modernisering van het bestaan' derhalve niet economisch maar politiek geconditioneerd was. Naar mijn mening trapt Van den Brink hier in een door hemzelf opgezette methodo logische val: eerst neemt hij de meta foor van de onder- en bovenbouw letterlijk en vervolgens zet hij die op zijn kop. Maar het is logisch niet voorstelbaar dat er een causaal verband zou kunnen bestaan tussen 'de' economie en 'de' politiek als zodanig, wèl dat specifieke verschijnselen, handelingen of ontwikkelingen op bijvoorbeeld politiek terrein verklaard of geconditioneerd zouden kunnen worden door specifieke factoren of variabelen op een ander terrein, bijvoorbeeld economische. de bestudeerde theorie". Van den Brink verwijt veel sociale wetenschap pers historische feiten slechts te ge bruiken ter staving of weerlegging van een bepaalde theorie; omgekeerd zou men in de empirische geschiedschrij ving nogal losjes met de theorie om springen (p. 73). Men kan niet anders dan vaststellen dat Van den Brink het werk in de ar- het huishouden op basis van de ver schillende soorten lijsten met vermel ding van eigenaren en bewoners uit de achttiende eeuw. Deze werden gecom bineerd met andere bronnen, zoals verpondingsregisters en DTBs. Ook voor de negentiende eeuw waren dit soort constructies mogelijk. Zodoende kon voor de jaren 1716, 1791, 1830 en 1880 een dwarsdoorsnede van vrijwel de gehele bevolking worden gemaakt, die als uitgangspunt diende van analyses van de ontwikkelings cyclus van het huishouden, de eigen domsverhoudingen, het demografisch regime en de migratie. Als tweede voorbeeld van grondig archiefonder zoek wil ik wijzen op complete bewer king van de rechterlijke archieven, die 2050 Woenselse en Eindhovense zaken opleverde. Informatie daaruit werd gebruikt voor de bestudering van het dagelijks leven, rituele gedragingen en van de criminaliteit. Het bijzondere van dit archiefonder zoek is niet alleen de grondigheid ervan, maar ook dat het betrekking lingsprocessen in de afgelopen eeuwen te beschrijven aan de hand van een alomvattende lokale geschiedenis van het dorp Woensel. De geschiedenis van deze gemeente, die zich in de negentiende eeuw ontwikkelde van boerendorp tot industrieplaats en inmiddels in Eindhoven is opgegaan, staat model voor de 'modernisering van het bestaan' in de ondertitel. Deze 'modernisering' vond volgens de auteur plaats op drie analyseniveaus: het economische-demografische, het politiek-bestuurlijke en het mentaal- culturele. In een verdienstelijke poging tot systematisering vat hij de waarge nomen veranderingsprocessen aan het eind van het boek samen in een sche ma. Op het economisch-demografische niveau ziet hij proletarisering, demo grafische transitie, commercialisering en industrialisatie; op politiek-bestuur lijke gebied: integratie, socialisatie, participatie en nationalisatie; in de cultuur: disciplinering, moralisering, verzuiling en alfabetisering. Allemaal grote woorden, die echter in het boek Fellenoord, 1909 Collectie SRE) heeft op zoveel terreinen van het ruim worden toegelicht en in meer of maatschappelijk leven. Dit vloeit voort minder mate met empirische bevin- uit de intenties van de auteur om de dingen geschraagd, grote maatschappelijke ontwikke- Behalve de op archiefonderzoek geba- 100/9 NOVEMBER 1997

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 1997 | | pagina 20