Lite
ratuur
Utera-
Piet Boon, Bouwers van de zee: zeevarenden van het
West friese platteland, c. 1680-1720, Hollandse Historische Reeks
deel26 (Den Haag 1996). 276pag's, f 60,-.
30
P. van der Vliet, Onno Zwier van Haren (1713-1779)
Staatsman en dichter, Verloren Hilversum, 1996 ISBN 90 6330
330 4. 470 pagina's, f 79,-
Onno Zwier van Haren
(1713-1779)
31
RECENSIES
Zeelieden zijn in. De laatste tijd ver
schijnen geregeld publicaties waarin
aan het wel en wee van de zeeman veel
aandacht wordt besteed. Het stereo
type beeld van zeelieden als het
'schuim der natie' wordt steeds meer
genuanceerd. Ook in de dissertatie van
historicus en archivaris Piet Boon staan
zeevarenden centraal en wel zij die hun
thuishavens hadden op het West-
Friese platteland. Na lezing van dit
boek moet de lezer meer inzicht heb
ben gekregen in de betekenis van de
zeevaart voor het West-Friese platte
land in de periode 1680-1720, welk
deel van de beroepsbevolking zee
varend was en welke de sociaal-
economische positie van de zeeman in
agrarische-maritieme plattelandsge
meenschappen.
Vanaf het begin van de zestiende eeuw
daalde door de overschakeling van
landbouw naar minder arbeidsinten
sieve veeteelt de werkgelegenheid op
het West-Friese platteland. Steeds
meer agrariërs werden gedwongen een
deel van hun levensonderhoud in de
scheepvaart of haringvisserij te ver
dienen. Het aandeel zeevarenden in de
West-Friese beroepsbevolking bedroeg
in de jaren 1681-1690 circa 30%.
Daarnaast waren veel plattelands
bewoners als koopman, bevrachter of
reder bij scheepvaart of haringvisserij
betrokken. In alle lagen van de
bevolking was bovendien het kopen
van scheepsparten lange tijd een
rendabele geldbelegging. Tegen het
einde van de zeventiende eeuw nam de
betrokkenheid van het West-Friese
platteland bij scheepvaart en haring
visserij af. Aan het begin van de
achttiende eeuw daalde het percentage
zeevarenden in de beroepsbevolking
zelfs tot omstreeks 20%. Als oorzaken
noemt Boon bevolkingsachteruitgang,
het dalende aantal kooplieden en
oorlogs- en kaperactiviteiten waardoor
investeerders het lieten afweten.
Het werk op zee bood de meeste zee
varenden geen volledige werkgelegen
heid zodat zij niet van hun gages
BOUWERS VAN DE ZEE
zeevarenden van het Westfriese platteland
c. 1680-1720
konden rond komen. Het is opvallend
dat zij toch geen beroep deden op de
kerkelijke of wereldlijke armenzorg.
Aanvullende arbeid in de agrarische
sector, grondwerk en visserij op de
binnenwateren of op de Zuiderzee
leverden voldoende aanvullende in
komsten op. De sociale positie van de
zeeman week nauwelijks af van die van
de gemiddelde dorpsbewoner. Koop
vaardijschippers en commandeurs van
walvisvaarders behoorden tot de groep
met de grootste vermogens. Zij en ook
zeevarenden met een lagere rang
maakten deel uit van dorps- en kerk
besturen. Het zeemansberoep had in
West-Friesland zeker geen laag
aanzien en valt niet te vergelijken met
het stedelijk varend proletariaat op
bijvoorbeeld de schepen van de
Verenigde Oostindische Compagnie en
op de oorlogsvloot. Zeeman zijn was
zeker geen schande.
Tijdens zijn betoog onthaalt Boon zijn
lezers op enige opmerkelijke conclusies
die soms in het hoofdstuk 'Samenvat
ting en conclusie' ontbreken. Zij zijn
mijns inziens van groot belang omdat
ze enkele traditionele (historische) op
vattingen corrigeren of ontzenuwen.
Zo geven bijvoorbeeld doopcijfers
duidelijk aan dat de bevolking op het
West-Friese platteland veel eerder
daalde dan tot nu toe werd veronder
steld (20, 23). Plattelandsschippers
richtten zich in de loop van de tijd
vooral op vaarten naar het Oostzee
gebied en Noorwegen, terwijl schip
pers uit Enkhuizen, Hoorn en Medem-
blik meer op riskantere trajecten
uitvoeren, zoals naar de Middellandse
Zee en naar Spanje en Portugal (80).
De overstap van stuurman op een
haringbuis naar schipper op een
koopvaardijschip komt zelden voor
(107). In tegenstelling tot de gang van
zaken bij de VOC speelden schippers
van koopvaardijschepen, commandeurs
van walvisvaarders en stuurlieden van
haringbuizen een zeer actieve rol bij de
werving van hun bootsvolk (142).
Verhoudingsgewijs waren zeelieden
beslist niet armer dan hun dorpsge
noten (173). De risico's van het
zeemansberoep waren beduidend
minder dan tot nu toe werd veron
dersteld. De overlijdenskans als gevolg
van schipbreuk en/of kaping was on
geveer 0.15% in plaats van de ver
onderstelde 2 a 3% (177). De walvis
vaart was zeker niet het monopolie van
buitenlandse zeevarenden. Juist voor
zeelieden van het West-Friese platte
land was deze bedrijfstak een belang
rijke bron van werkgelegenheid (185).
Zoals het in elke dissertatie lijkt te
horen, corrigeert ook Boon tijdens het
verloop van zijn betoog of in de voet
noten terecht de conclusies en opvat
tingen van gerenommeerde historici
als J.I. Israel, J. de Vries en A.M. van
der Woude die zijdelings over 'zijn'
onderwerp hebben gepubliceerd.
Boon's onderzoek vertoont wel enige
overlap met dat van P.C. van Royen.
In diens Zeevarenden op de koopvaardij
vloot omstreeks 1700 (Amsterdam 1987)
worden voor praktisch dezelfde periode
en op basis van soortgelijk bronnenma
teriaal vooral kwantitatieve gegevens
over zeevarenden gepubliceerd. Boon
legt gelukkig meer nadruk op het
kwalitatieve karakter van het zeemans-
bestaan. De kwantitatieve aspecten
beperken zich tot loon en arbeids
markt, gages, neveninkomsten, bede
ling, vermogen, beroepsbeeld, familie
relaties en politiek. Wat betreft de
kwaliteit, blijft helaas ook nu weer het
cultureel-religieuze aspect buiten
beschouwing. Een gemiste kans omdat
het recruteringsgebied van de West-
Friese zeeman een grote religieuze
verscheidenheid kende. Katholieke,
gereformeerde, lutherse en doopsge
zinde geloofsgemeenschappen kwamen
hier namelijk naast elkaar voor.
Naast de al door veel historici gebruik
te scheepsverklaringen en bevrach
tingscontracten die voorkomen in
archieven van notarissen die in haven-
plaasten hun standplaats hadden, de
Sonttolregisters en de Amsterdamse
galjootregisters zijn alle in aanmerking
komende bronnen voor dit onderzoek
gebruikt. De archivistische achter
grond van de auteur verloochent zich
niet. Een 'gewone' historicus weet vaak
niet dat er überhaupt nog zoveel
archiefmateriaal aanwezig is of begint
er gewoon niet aan. Het resultaat van
dit uitvoerige onderzoek leverde een
schat aan nooit eerder gevonden kwa
litatieve gegevens betreffende zeeva
renden op. Uit notariële archieven
werden procuraties, insinuaties en
transporten gebruikt. In combinatie
met informatie uit dorps-, stads-,
kerkelijke en oud-rechterlijke archie
ven van ruim veertig West-Friese
plaatsen kon de West-Friese zeeman
aan de vergetelheid worden ontrukt.
Jammer is het dat de archieven van de
Staten van Holland, van de Staten-
Generaal en van de admiraliteits
colleges bijna niet zijn gebruikt. Zo is
in deze archieven over de ramp die de
Enkhuizer haringvloot in 1703 (205-
207) trof meer informatie te vinden.
Van grote waarde voor andere onder
zoekers zijn Boon's opmerkingen over
de bruikbaarheid en beperkingen van
het door hem gebruikte bronnen
materiaal. Twee voorbeelden kunnen
dit illustreren. Voor de Sonttol-tabel-
len geldt bijvoorbeeld dat conclusies
op basis van deze seriële bron zonder
toetsing aan ander bronnenmateriaal
een vertekend beeld van de historische
werkelijkheid geven (86). Het gebruik
van attestaties kent zijn beperkingen.
De representatieve waarde voor onder
zoek naar het gewone bootsvolk en
hun vaargedrag is gering, omdat
slechts een klein deel van de zeevaren
den geregeld een bezoek aan de notaris
bracht (110-112, 123-124).
Het onderzoek maakt een gedegen
indruk. Het boek is heel overzichtelijk
en zeer goed leesbaar. Ondanks of
dankzij de enorme hoeveelheid
bewerkt bronnennmateriaal heeft
Boon een schitterende prestatie
geleverd die elke lezer (opnieuw) tot
archiefonderzoek uitnodigt.
Adri P. van Vliet
I?» ;'4 - ,4
Deze Friese jonker is het onderwerp
van studie geweest van dr Pieter van
der Vliet. Leven en werk van Onno
Zwier krijgen bij Van der Vliet de
volle aandacht, hetgeen in de indeling
van het boek duidelijk tot uitdrukking
komt. De afdelingen 'Staatsman' en
'Dichter' vormen de beide pièces de
resistance van deze studie. Aan de
'Staatsman' gaan de zuiver biografische
hoofdstukken over afkomst en jeugd
vooraf. Het scharnierpunt in het leven
van Van Haren wordt gevormd door
de tegen hem geuite beschuldigingen
van incest gepleegd met twee van zijn
dochters, een affaire die het einde van
Men kan langzamerhand niet meer
zeggen dat de biografie als genre in
ons land te weinig beoefend wordt. Bij
de opbloeiende belangstelling voor de
geschiedenis van families en personen,
doch in het bijzonder de aandacht voor
de familiale netwerken, die zo'n
stempel gedrukt hebben op de
politieke en bestuurlijke geschiedenis
van de Republiek, wordt als vanzelf de
aandacht gevestigd op personen die
zich boven het maaiveld verheffen.
Tot één der zeer karakteristieke
figuren uit de achttiende eeuw behoort
zonder twijfel Onno Zwier van Haren.
Staatsman en dichter
'4$0' ^-1-
Pieter van der Vliet
100/9 november 1997