Microfilm scannen en laserplinten op A3
B
H
ÏO
s n
5 C
n 01
ffl
2-C/i
H
C 1
BELLfHOWELL ^i Fuji film
cn L J
Kap. Poellplein 1 gg
5046 GV Tilburg ^3
Tel. (013) 536 83 55
Het gedeelde erfgoed, een onderzoek naar veranderingen
in de cultuurhistorische belangstelling sinds het einde van
de jaren zeventig. Jos de Haan, Sociaal en Cultureel
Planbureau, maart 1997.
33
HÊÉÊH J|„: .iS" - fSBSt'-. -L
2800D DIGITALE READER/LASERPRINTER
Micrografie is niet klein te
krijgen: de systemen gaan
moeiteloos met hun tijd mee.
B en H Microdata Systemen
bewijst dit met de introductie
van een digitale reader/
laserprinter: de 2800D.
Een unieke nieuwe machine
in het B en H-totaal
programma voor micrografie
en digitale archiefsystemen.
De 2800D digitale reader/laserprinter leest alle
microfilmtypen, met keuze uit diverse zoomlenzen.
Afdrukken doet de 2800D met moderne laserprint-
technologie op A4 of A3-formaat, met een resolutie van
400 dpi. Probleemloos en razendsnel.
Wilt u meer weten? Bel ons op (030) 289 78 78.
Onderdeel van:
Exclusief distributeur van:
MICRODATA SYSTEMEN
en H Microdata Systemen B. V. Ravenswade 98A, 3439 LD Nieuwegein. Telefoon (030) 289 78 78. Fax (030) 289 961
- archiefrestauratie/massaconservering
- behandeling van brandschade
- kunstvoorwerpen-restauratie
- vacuüm-vriesdrogen
- textielconservering
IHTVtE
Op onze speciale textielafdeling worden vaandels,
paramenten en andere textiele objecten vakkundig
geconserveerd.
1-t
h-.
het gegeven dat de veertigraad geen
gesloten groep vormde biedt geen
steun aan de these van Roorda. Toch
zal deze aangenaam hebben opgezien
van de stelling dat zich binnen het
patriciaat een proces van beperking
van macht tot enkele families en ver
fijning van levensvormen voordeed.
Er schuilen hier wel enkele adders on
der het gras. Met name waar Noordam
spreekt over de vestiging van een
dynastie en oligarchie, over professio
nalisering van bestuur en over grote
verdiensten uit de zogeheten 'buiten
ambten' (de lidmaatschappen van de
gewestelijke en generaliteitscolleges,
admiraliteiten en de bestuursorganen
van VOC en WIC) laten zijn bronnen
hem in de steek. Het feit dat bepaalde
families opeenvolgende vertegenwoor
digers in de veertigraad telden, is zeker
een bewijs voor concentratie van
macht, maar nog niet voor het bestaan
van een dynastie. Gebruik van dat
begrip duidt op macht van de familie
als geheel. Om die aan te tonen was
een systematische analyse nodig ge
weest van de loopbaan en lotgevallen
van de familie van de veertigraden.
Noordams bevinding dat huwelijken
tussen kinderen van veertigraden
zeldzaam waren en dat het toekomst
perspectief voor jongere zoons van
regenten moeilijk was vormt eerder
een ontkenning dan een bevestiging
van het bestaan van dynastieën. Om
na te gaan of Leiden door een oligar
chie werd geregeerd zou het wenselijk
zijn geweest te weten hoe de mindere,
maar daarom nog niet minder belang
rijke, ambtsdragers, zoals buurtmees-
ters en schuttershoofdlieden, werden
gerecruteerd. Hoeveel van deze be
stuurders waren niet uit de families
van veertigraden afkomstig en hoe
afhankelijk waren zij van de machtig-
sten? Ook wordt niet goed duidelijk
wat professionalisering van bestuur
inhield en welke verdiensten de regen
ten aan hun ambten ontleenden. De
bepaling van de inkomsten en uitga
ven die met het bekleden van 'buiten
ambten' verbonden waren, vergt on
derzoek met behulp van andere bron
nen dan waarover Noordam beschikte.
Uit Noordams gegevens blijkt overi
gens dat de welvaart onder de veertig
raden sterk gespreid was en dat zij in
Leiden bepaald niet het alleenrecht op
rijkdom hadden.
Het ontbreekt niet aan bronnen om
ook deze andere vragen aan een onder
zoek te onderwerpen. De onderzoeks
opzet van Noordam, de collectieve
biografie van 318 regenten, brengt
echter met zich mee dat het licht valt
op een aantal karakteristieke kenmer
ken van deze groep waardoor de inter
actie met andere sociale groepen en het
bestuurlijke proces onderbelicht wor
den. Het vergrootglas van de prosopo-
grafie staat het hanteren van de groot
hoeklens in de weg. De beperkingen
van het conceptuele kader van het
elite-onderzoek en de methode van de
prosopografie treden daarmee naar
voren. Deze kritiek raakt de studie van
Noordam maar ten dele. Zijn elite-on
derzoek is namelijk voorbeeldig uitge
voerd met belangwekkende conclusies
op een moeilijk te onderzoeken terrein.
D. Haks
RijswijkIVUGA Den Haag ISBN 90-5250-926-3
Maart jl. publiceerde het Sociaal en
Cultureel Planbureau deze studie, die
deel uitmaakt van een reeks van on
derzoeken die het Sociaal en Cultureel
Planbureau (SCP) in opdracht van het
ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap (OC&W) verricht. Deze
reeks wordt aangeduid met 'Het cultu
rele draagvlak' en bouwt voort op on
derzoek naar cultuurparticipatie in
Nederland sinds 1974.
In het onderzoek worden de volgende
vragen gesteld:
Hoe groot is de belangstelling voor
musea, monumenten, archieven en
archeologie en hoe heeft deze zich
door de tijd ontwikkeld?
Wat zijn de relevante achtergrond-
kenmerken (leeftijd, sekse, voorop
leiding, regionale spreiding, e.d.)
van de belangstellenden?
In hoeverre is de samenstelling van
de groep participanten door de tijd
veranderd?
Welke andere interesses hebben be
zoekers en in hoeverre bestaat er in
dit opzicht verschil tussen bezoekers
en niet-bezoekers, en tussen fre
quente en incidentele bezoekers?
Het SCP heeft gebruik gemaakt van
drie bronnen: bevolkingsonderzoek,
publieksonderzoek en statistisch
materiaal van instellingen.
Toen ik het rapport ter hand nam was
mijn eerste reflex in de inhoudsopgave
het hoofdstuk over Archieven op te
slaan en de resultaten na te lezen. Tot
mijn teleurstelling is in dit hoofdstuk
alleen maar gebruik gemaakt van het
rapport van Driessen en Schoneveld
inzake het publieksonderzoek (1993)
en de CBS-statistiek. De conclusies van
Driessen en Schoneveld nog eens sa
mengevat in ruim zes (6) pagina's.
Nee, de waarde van het rapport be
vindt zich zeker niet in dit hoofdstuk.
Interessanter zijn echter de hoofd
stukken 2 Sociaal en culturele ontwikke
lingen) 7 Cultuurhistorische belang
stelling en venvante interesses)8 (De in
vloed van gezin en school), 9 (Achtergron
den van de toegenomen belangstelling)en
10 Samenvatting en conclusies).
Voor het archiefwezen zijn de volgende
constateringen in hoofdstuk 2 van be-
100/8 oktober 1997