Een andere ontwikkeling is de fixatie op ma
nagement. Een begrip dat vroeger onbekend
was, maar in de loop van de tijd hand over
hand is toegenomen, opgeklopt en vergroot
Het werk is bedoeld als een synthese voor een
groter publiek, dat meer heeft aan een be
redeneerde bibliografieWe pretenderen een
geschiedenis te schrijven voor gewone mensen,
niet voor historici
4
keer ook een hoogleraar. Het aantal
bezoekers en bezoeken is sindsdien ver
vijfvoudigd. [In 1961 kwamen er 503
bezoekers die het archief 2278 maal
bezochten, het aantal bezoeken is nu
ongeveer 10.000 per jaar, JL/AZ.] De
outillage is daarbij achter gebleven.
Door de explosieve groei van de bezoe
kersaantallen gaat de slijtage van de
stukken en met name van de verpak
king veel sneller dan toen. Alle verfil
mingsprojecten kunnen niet voorko
men dat dit proces verder gaat.
Er waren in 1961 natuurlijk minder
archieven dan nu?
Dat is waar, maar de middeleeuwse
kern was al aanwezig. Sindsdien ge-
acquireerde archieven gaan zelden
verder terug dan de 17e eeuw. De col
lectie is zeker toegenomen. Ik heb bij
voorbeeld de acquisitie van kerkelijke
archieven sterk bevorderd. De tijd was
er rijp voor. In de jaren 60 en 70
heerste er een bepaalde mentaliteit bij
de kerken. Kijken naar de toekomst
was modern en beelden, kruizen en
ook archiefstukken gingen in de uit
verkoop. Bij de katholieken was dit
nog sterker dan bij de protestanten. Ik
heb hier wel met drie bisschoppen aan
tafel gezeten. We hielden voorlichtings
bijeenkomsten voor kerkelijke autori
teiten. Alles zat daar naast elkaar: oud
gereformeerd, vrijzinnig en rooms. Je
moest de mensen overtuigen dat er
voor het archief een mogelijkheid was
en als het goed ging kwam er een soort
sneeuwbaleffect op gang.
Is de rol van de archivaris
veranderd?
Ja, men richt zich nu veel meer op de
eigenlijke taak, dat wil zeggen het be
heer van overheidsarchieven. Terwijl ik
altijd de mening heb gehad: wat fijn
dat wij in onze collectie zulke belang
rijke particuliere archieven mogen
opnemen voor wetenschappelijk on
derzoek en het algemeen belang.
Tegenwoordig zijn de eisen die de ar
chivaris aan de archiefvormer stelt veel
hoger. Een andere ontwikkeling is de
fixatie op management. Een begrip dat
vroeger onbekend was, maar in de loop
van de tijd hand over hand is toegeno
men, opgeklopt en vergroot. Met na
me de centrale directie van de Rijks
archiefdienst is enorm gegroeid. Men
gaf de archivarissen managementta
ken: rapporten schrijven en nog eens
rapporten schrijven! Het personeel is
wel toegenomen, maar dit kwam niet
ten goede aan het publiek. Dit is overi
gens een internationale trend. Om be
grijpelijke redenen, want de hele maat
schappij is ingewikkelder geworden.
Waarom vindt u het doen van we
tenschappelijk onderzoek door
archivarissen zo belangrijk?
Ik heb indertijd (1977) een pleidooi
gehouden voor het doen van het zoge
naamde grondslagonderzoek omdat er
werd betwijfeld of archivarissen zelfstan
dig onderzoek moesten doen. Het ging
hierbij om onderzoek dat niet direct was
opgedragen door de dienst of onderzoe
kers. Dat is toen aangenomen en staat
nog steeds overeind. Deze discussie heeft
te maken met de twee stromingen in het
archiefwezen. De een legt de nadruk op
het historisch-culturele-wetenschappe-
lijke aspect van het archief. De ander
ziet het archiefwezen als een verlengstuk
van de administratie. De administratieve
stroming heeft overigens gewonnen,
hoewel er nu langzamerhand een soort
tegenbeweginkje op gang komt. Mijn
hart zit bij de wetenschap en ik zie daar
een grote taak voor het archiefwezen.
Welke zwaartepunten kent uw
eigen wetenschappelijk werk?
Institutionele geschiedenis zoals die
over kerkelijke instellingen, waterstaatsge
schiedenis, historische geografie en paleo
grafie, wordt bijna niet meer gedoceerd.
Als je daar dan een beetje vanaf weet, is het
fijn om er over te publiceren. Mijn werk
over Zuid Beveland was institutioneel en
sterk historisch-geografisch. Dat ik het
landschap kende - ik ben er geboren -
speelde ongetwijfeld een rol. Dat was ook
het geval bij het Kromme Rijngebied, waar
ik woon. Je ziet de vorm van de percelen en
dat werpt vragen op. Het geldt niet voor
dat laatste boekje over Eemland, want dat
landschap kende ik zeer slecht.
Waarin ligt uw affiniteit met
kerkelijke instellingen?
Ik ga altijd een beetje steigeren als mij
dat gevraagd wordt. Als het over water
schapsgeschiedenis gaat, wordt mij nooit
gevraagd of ik affiniteit heb met water
gangen of sloten! Degene die al jaren
bezig is met het uitgeven van de werken
van Calvijn is een boeddhist. Die kerke
lijke affiniteit geldt maar voor één boek,
dat over dominee Budding. Dat was een
studie waarvan ik wist dat mijn voorou
ders erin voorkwamen. Ik ben al vroeg
begonnen met het maken van aanteke
ningen, niet wetende dat ik daar nog
iets mee zou doen. Na mijn hartinfarct
in 1985 moest ik totaal iets anders doen.
Er is geen boek geweest, waar ik met zo
veel plezier aan gewerkt heb. Ook nu
krijg ik soms nog vragen over Budding
en dan zeg ik, dat weet ik niet meer, ik
ben nu teruggekeerd tot de watergan
gen in de 12e eeuw!
Hoe raakte u betrokken bij de
provinciegeschiedenis van EJtrecht?
Door een samenloop van omstandig
heden. Omdat ik mij in de provincie
op historisch terrein bewogen heb, veel
1
Sind 1961 in hetzelfde archief...
onderzoek heb gedaan en een grote
parate kennis heb, is het vrij logisch
dat ik bij zo'n project word ingescha
keld. Over een breed scala aan onder
werpen kan ik een woordje zeggen.
Als archivaris krijg je natuurlijk een
overzicht. De ene keer behandel je een
probleem uit de 18e, de andere keer de
19e of de zoveelste eeuw. Bovendien
zijn er niet zoveel archivarissen die
zoals ik vanaf 1961 - hoe lang is dat -
in hetzelfde archief hebben gezeten.
Tien jaar geleden hebben we al gespro
ken over de mogelijkheid van een boek
over de provincie, maar toen waren er
teveel lacunes. Professor Van Winter,
dr. Berents en ikzelf hebben een lacu-
nelijst opgesteld. Dat had een positief
resultaat, want er is de afgelopen tien
jaar enorm veel gedaan aan de geschie
denis van Utrecht.
Voor welke opzet is er gekozen?
Het boek komt in het najaar van 1997
uit. Drie delen van ongeveer 1100
pagina's totaal, die een overzicht geven
van de geschiedenis van de provincie in
zijn huidige vorm. De opzet is chrono-
logisch-thematisch. Elk deel begint
met het landschap en daarna volgen de
economische - en staatkundige ge
schiedenis. Het boek is gebaseerd op
de literatuur die voorhanden is en vat
samen wat er op dit moment bekend
is. Dat is een bewuste keus. Tot nu toe
is er veel gepubliceerd over de stad
Utrecht, maar het is lang geleden dat
er iets over de provincie als geheel
verschenen is. We wilden het bekende
werk van Struick over de geschiedenis
van de stad Utrecht niet overdoen.
Dus hebben we onszelf de moeilijke
taak opgelegd om een provinciege
schiedenis met nadruk op de provincie te
schrijven. De stad domineerde in de wer
kelijkheid al zo veel; dat mag in het verhaal
in veel mindere mate het geval zijn.
Voor welke lezers is het boek
bedoeld?
We werken met een beredeneerde
bibliografie en niet met noten. Als je
ter publiek, dat meer heeft aan een
beredeneerde bibliografie. We preten
deren een geschiedenis te schrijven
voor gewone mensen, niet voor histo
rici.
Dit interview verscheen eerder in het
tijdschrift Oud-Utrecht, jaargang 1997,
nr. 2) 2
historici en zeker mediëvisten kent,
dan weet je dat die geen twee woorden
kunnen schrijven zonder dat dit door
een noot gerechtvaardigd is. Je be
grijpt dus dat de auteurs die bibliogra
fie niet zonder meer hebben aanvaard.
Deze beslissing werd door de praktijk
ingegeven. Sommige auteurs maken
veel noten, anderen weinig, zodat het
gevaar groot was dat het een hybri
disch geheel zou worden. Het werk is
bedoeld als een synthese voor een gro-
100/4 April 1997