Els
\van den Bent en
de Baad voor Cultuur
Werk in
door Floor Geraedts
In de voorzetvan Nuis viel de rol op die hij de
Rijksarchiefdienst toebedeelde als kenniscen
trumop terreinen waar in de visie van de Raad
de expertise elders ligt
16
In december 1995 werd Els van den Bent op kantoor doorverbonden met de mededeling dat
'ene meneer Muis of Nuis' aan de lijn hing. Het bleek de staatssecretaris te zijn, met de vraag
of ze lid van de Raad voor Cultuur wilde worden. Van de Raad wist ze niet meer dan de adviezen
die van tijd tot tijd in het Nieuws van Archieven verschenen, de berichtgeving in de krant en
haar nog maar prille ervaring in commissie III van de Raad voor het Cultuurbeheer. Her en
der vergaarde meningen, met op de achtergrond het besef dat Nuis van een weigering van haar
kant niet erg gecharmeerd zou zijn, en de lokroep van het avontuur brachten haar ertoe 'ja' te zeggen.
I
Samenstelling van de Raad
De Raad is voortgekomen uit de samensmelting eind 1995
van 4 adviesraden' inclusief adviescommissies en secretari
aten. De omvang en samenstelling van de commissies, die
onder leiding van de portefeuillehouders de Raadsadviezen
voorbereiden, is nog steeds niet definitief geregeld. In totaal
zijn er drie 'wettelijke' commissies: een voor archieven (de
uitvoeringscommissie archieven ofwel de UCA genoemd),
een voor monumenten en een voor uitvoering van de wet
behoud cultuurbezit. Daarnaast is er voor ieder aandachts
gebied een, al dan niet gecombineerde beleidscommissie. Als
het onderwerp zich daartoe leent worden ook ad hoe com
missies vanuit meerdere beleidsvelden gevormd.
Vanwege de lange benoemingsprocedures is de zittende
commissieleden gevraagd ook nog gedurende de eerste helft
van 1996 aan te blijven. Bij de archieven hadden sommigen
te kennen gegeven niet langer beschikbaar te zijn. Met dege
nen die dat nog wel waren is, met een aanvulling voor de
terreinen gebruik en beheer, op interimbasis doorgegaan.
Dat moest wel, want ook al waren de leden nog niet officieel
benoemd, de adviesaanvragen van de staatssecretaris bleven
intussen gewoon binnenkomen. Nieuw was dat het waarne
merschap van de algemene rijksarchivaris verviel; men sprak
af dat Raad en algemene rijksarchivaris in voorkomende ge
vallen contact met elkaar zoeken. Ter voorbereiding van de
adviezen over de selectielijsten woont een 'PIVOT- waar
nemer' de vergaderingen van de uitvoeringscommissie bij.
Taken van de Raad
Volgens de wet adviseert de Raad over de regelgeving en de
hoofdlijnen van het cultuurbeleid van het rijk. Deze formule
ring biedt ook ruimte voor advisering over cultuuraspecten
van het overheidsbeleid op andere terreinen zoals onderwijs,
volkshuisvesting, natuurbeheer en dergelijke. Daarnaast ad
viseert de Raad over het artistieke belang of de cultuurhisto
rische waarde van bepaalde cultuuruitingen. De raad kan
ook ongevraagd adviseren, bijvoorbeeld over belangrijke
ontwikkelingen waaraan het beleid onvoldoende aandacht
schenkt of naar de mening van de Raad een ongewenste
richting opgaat.
Tot nu toe uitgebrachte adviezen betroffen onder meer:
cultuur en school, media-educatie, wet inkomensvoorziening
kunstenaars, culturele taken van de publieke omroep,
bescherming van monumenten, de cultuurnota en uiteraard
de bekende adviezen op archiefgebied.
De cultuurnota
De vers benoemde Raad -met daarin Van den Bent- kon
direct aan de slag met de in januari binnengekomen advies
aanvraag van de staatssecretaris over de Cultuurnota 1997-
2000 en de daaraan verbonden 486 subsidieaanvragen. De
cultuurnota bundelde voor het eerst alle subsidieaanvragen
en nam ze voor een periode van vier jaar op. Gezien dat
Raad voor de Kunst, Raad voor het Cultuurbeheer, Mediaraad, Raad van Advies voor Bibliotheekwezen en Informatieverzorging. Portefeuilleverdeling in de
Raad voor Cultuur: 1 archeologie, 1 archieven, 2 architectuur en stedebouw, 3 beeldende kunst&vormgeving, 1 bibliotheken, 1 dans, 1 film, 1 letteren, 1
monumenten, 2 musea, 2 muziek/muziektheater, 3 omroep, pers en nieuwe media, 2 theater; daarnaast zijn er 3 zetels ingeruimd voor de aspecten: cultuur
educatie en amateurkunst, onderwijs en 'algemeen'. Bij elkaar dus 25 raadsleden incl. voorzitter, tegen 133 voorheen. Het aantal commissieleden is formeel
vastgesteld op max. 35, terwijl de Raad voor de Kunst er alleen al 140 telde. De budgettaire 'winst' is ruim een miljoen inclusief afslanking door samenvoe
ging van de secretariaten. In de beleidscommissie archieven zitten nu I. Caminada, J. van Albada en P. Klep; in de uitvoeringscommissie G. van Bussel, J.
Dijkstra en S. Faber.
grote aantal en de tijdsdruk (het advies moest eind mei 1996
klaar zijn) was er dus geen tijd om eerst een eigen integrale
visie voor de cultuurplanperiode te ontwikkelen en van
daaruit een advies over de nota en de beleidsplannen van de
afzonderlijke instellingen uit te brengen. Bovendien waren
de eerste bijeenkomsten, behalve onwennig, voornamelijk
gewijd aan allerlei organisatorische zaken. Tijdens een
brainstormdag leerde men elkaar wat beter kennen en werd
geprobeerd wat algemene uitgangspunten te formuleren.
Die zijn in het advies helaas niet helemaal goed uit de verf
gekomen. De snelheid waarmee de adviesteksten in elkaar
werden gezet, heeft ook hier, zoals eigenlijk overal elders in
het cultuurnota-advies, zijn sporen nagelaten. Wel is gepro
beerd 'over de muurtjes heen te kijken'; het algemene deel
kwam in gezamelijkheid tot stand, en bij de instellings
adviezen vroeg men bij raakvlakken co-adviezen van collega
portefeuillehouders.
op terreinen waar in de visie van de Raad de expertise elders
ligt. Een voorbeeld daarvan is educatie. Op lokaal en regio
naal niveau is daarmee al veel langer en meer ervaring op
gedaan dan bij het Rijk. Maar het probleem zit 'm in bun
deling en verspreiding van die kennis. De versnippering van
activiteiten op ons vakgebied is bijna gênant als je kijkt naar
de ingediende beleidsplannen. De plannen voor behouds-
activiteiten en opleiding bijvoorbeeld zijn totaal niet op
elkaar afgestemd en op de 'genealogische markt' dreigen in
ons kikkerlandje het CBG, het rijksarchiefwezen en het lo
kale/regionale archiefwezen eikaars grootste concurrenten te
worden! Volgens het advies is het de hoogste tijd voor on
derlinge afstemming, gebruik maken van eikaars expertise
en bundeling van krachten.
Een koepel van archiefinstellingen?
Pantsers en ruggegraat
De nota Pantsers en ruggegraat van staatssecretaris Nuis was
een prijzenswaardige onderneming, want van visie getui
gend, maar ook lastig. Nuis vroeg om expliciet in te gaan op
vragen die hij aan zijn visie had gekoppeld. Dat dwong de
Raad tot een reactieve opstelling, zonder ruimte om zelf in
alle vrijheid een visie te ontvouwen. Ook de subsidieaan
vragers hadden er last van. De meesten probeerden bij de
aanvraag zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de
elementen van die nota, waardoor veel van wat er bij de
aanvragers leeft niet goed uit de verf kwam. Vasthouden aan
de thematische structuur van 'Pantsers en ruggegraat', ten-
slotte, onderstreept weliswaar het streven naar een integrale
visie van de Raad, maar maakt het voor de lezer moeilijk een
samenhangend beeld per beleidsveld te krijgen. Wil je bij
voorbeeld weten wat het advies over archieven zegt, dan
moet je, althans in het algemene deel, alle hoofdstukken
doorvlooien.
De archieven in de nota
De nota had op het gebied van de archieven aandacht voor
de bekende punten als deltaplan, digitale duurzaamheid,
educatie en degelijke. In de 'voorzet' van Nuis viel de rol op
die hij de Rijksarchiefdienst toebedeelde als 'kenniscentrum'
In hoeverre is er behoefte aan een koepel van archiefinstellin
gen? Het gaat niet zozeer om een behoefte van de Raad,
maar om een constatering van de ineffectiviteit waarmee de
archiefwereld op dit moment werkt en naar buiten treedt.
Er wordt nog te veel op eigen houtje gedaan. Voor een
manier om dat beter aan te pakken geeft het advies een
voorzet. Daarnaast wil de staatssecretaris een centraal
aanspreekpunt -een 'koepel' dus- vanuit het 'archiefveld' en
vat de KVAN als zodanig op. Zoals de KVAN nu in elkaar
zit, werkt dat volgens de Raad niet. Zij suggereert in het
advies dat het 'veld' beziet of het mogelijk is een federatieve
structuur op te zetten. Daarin zouden KVAN, KALO, RAD,
LOPAI, SOD, opleidings- en onderzoeksinstituten en mis
schien nog meer (CANNet, NVBA?) een plaats krijgen.
Dat zou niet alleen een
oplossing zijn voor het
hierboven besprokene,
maar heeft wellicht ook
betekenis voor de generale
verantwoordelijkheid voor
het archiefwezen.
De centrale rol van ken
nisinstituut die Nuis de
RAD toebedeelt, zou in
een federatie-achtige
structuur minder vanzelfsprekend zijn. In zo'n" verband ligt
toedeling van taken op basis van aanwezige deskundigheid
en ervaring meer voor de hand.
Het advies maakt overigens expliciet onderscheid tussen
toedeling van budgetten aan de afzonderlijke instellingen
enerzijds en de financiering van de aanpak van problemen
die het hele 'veld' betreffen, zoals behoudsplannen en
MLG-projecten, anderzijds. Dat doorbreekt de bestaande
vanzelfsprekendheid en brengt de generale verantwoor
delijkheid beter tot uitdrukking. Die toekomstige federatie
zou een rol kunnen spelen bij de toedeling van zulke
budgetten en de voortgangsbewaking van dergelijke
projecten.
100/3 maart 1997