40 41 zonder te beschikken over goed bronnenmateriaal. Woonwagen bewoners zijn namelijk niet als groep herkenbaar door hun achter namen of door de beroepen die zij uitoefenden. Pas na 1920 worden zij makkelijker traceerbaar omdat de woonwagenbewoners vanaf dat moment verplicht werden een woonwagenvergunning aan te vragen. Geheel conform de regelgeving worden echter slechts de registers met verleende vergunningen bewaard. Alle documenten die de aanvrager moest overleggen om de felbegeerde vergunning te bemachtigen, zijn vernietigd, met uitzondering van Overijssel. In het archief van de Com missaris van de Koningin zijn geheel toevallig alle dossiers bewaard gebleven met daarin alle gegevens die nodig waren om een vergunning aan te vragen: persoonsgegevens, schouwrapporten van de woonwa gens, door de bewoners beantwoorde vragenlijsten, adviezen van de burgemeester of politiefunctionaris. De dossiers bevatten veel infor matie over de beroepsuitoefening van de woonwagenbewoners en op basis van de gegevens kunnen zelfs trekroutes worden gereconstrueerd. Cottaar heeft bij toeval deze unieke bronnen kunnen gebruiken en heeft de waarde ervan inmiddels genoegzaam aangetoond. Het gaat om pure uitvoeringsdossiers waarvan de informatiewaarde door ar chivarissen in het algemeen laag wordt ingeschat. Behalve dat het boek van Cottaar een verrijking vormt van de kennis over woonwa genbewoners, zou het ook betrokken moeten worden in de huidige discussie over selectie en vernietiging van archieven. Wat te doen met deze Overijsselse dossiers die toevallig bewaard zijn gebleven? Ik heb drie verschillende mogelijkheden gehoord: alsnog vernietigen, in het rijksarchief bewaren of elders onderbrengen bij een instelling als het IISG. De slechtste optie zou zijn om het mate riaal over te brengen naar een geïnteresseerde instelling, hoe goed de archieven er ook beheerd zouden kunnen worden. De overheid mag met haar culturele erfgoed eenvoudigweg geen uitverkoop houden. Het materiaal is of belangrijk genoeg om te bewaren (door de over heid) of dient vernietigd te worden. Dit heeft uiteindelijk ook met rechtszekerheid te maken. En wat moet er gebeuren als een archief van voldoende cultuur-historische waarde wordt geacht, maar er geen enkele instelling is die het wil overnemen? Als archivarissen het historische belang van archieven als serieus criterium bij de selectie willen hanteren, moeten er ook consequenties uit worden getrokken. Dit betekent dat de Overijsselse dossiers gewogen zullen moeten worden op hun cultuur-historische waarde en vervolgens zal een besluit genomen moeten worden, waarbij de keuze beperkt is tussen vernietigen of bewaren in een openbare archiefbewaarplaats. Al met al dus een zeer lezenswaardig boek, niet alleen vanwege het interessante thema, maar ook vanwege de onderliggende problema tiek waarmee archivarissen dagelijks te maken hebben. Charles Jeurgens, gemeentearchief Schiedam. Jeurgens, Ch, en Klep, P.M.M., Infomatieprocessen van de Bataafs-Franse overheid 1795-1813, Den Haag, Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, 1995, 103 p. Onder de titel 'Ontsluiting van het Bataafs-Franse beschrijvende bron nenmateriaal' startte het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (ING) ruim twee jaar geleden de voorbereiding van een bronnengids die een overzicht zou bieden van de tijdens de periode 1795-1813 door de overheid verzamelde informatie. Uitgangspunt van het pro ject was niet langer de 'statische' informatiebron (het document) maar het 'dynamisch' administratief werkproces (de informatiestro men). Het doel van het project was ambitieus: "een zo compleet mogelijke lijst maken van de inspanningen die de overheid zich heeft getroost om systematische informatie betreffende burgers, organisa ties, objecten enzovoort, te verzamelen, vast te leggen en te gebrui ken". Het vorig jaar verschenen werkje van het duo Jeurgens-Klep, respectievelijk gemeentearchivaris in Schiedam en hoogleraar ge schiedenis in Nijmegen, gaat door als een tussentijds rapport van dit project en is om verschillende redenen opmerkelijk. Een eerste reden houdt verband met de methodologische benadering van administratieve werkprocessen bij de overheid. De auteurs intro duceren het concept informatieverwervings- en toepassingsproces (IVET-proces). Via het IVET-proces worden op basis van grondig archiefonderzoek alle informatieverwerkende administratieve han delingen van de overheid geïdentificeerd en gereconstrueerd en worden alle aspecten van het werkproces vastgelegd: Wat wilde de overheid precies weten en welke was de formele grondslag van de informatiebehoefte (wet, decreet en dergelijke)? Wat is ervan terecht gekomen? Welk orgaan hield zich met de verwerving en toepassing van de informatie bezig? Welke informatie is er nog bewaard ge bleven en waar kan ik die informatie vinden? Het concept is gericht op de informatiegerichte ontsluiting van het globaal pakket door de overheid gevormde archieven. Het afgewerkte 'product' van het project, dat mede door toedoen van een elektronische databank tot stand kwam, is een inventaris van informatieprocessen (een voorlopi ge lijst werd in bijlage 1 opgenomen). Een tweede reden waarom dit werkje onze bijzondere aandacht ge niet, is dat met de IVET-benadering een flinke stap in de richting van de onderzoeker wordt gezet. De 'klassieke' archiefinventarissen vormen namelijk geen of te weinig ontsluiting op de in de archief stukken aanwezige informatie. De ervaring leert dat de voor een on derzoek relevante administratieve fragmenten van het IVET-proces niet alleen in meerdere archiefbestanddelen van één enkele archief vormer opgeborgen zitten, maar dat deze vaak verspreid zitten in de archieven van meerdere instellingen die daarenboven op verschillen de locaties kunnen worden bewaard. Een databank zoals die voor de Bataafs-Franse Tijd tot stand komt, is een mooi voorbeeld van hoe de dienstverlening er in de volgende decennia zou moeten uitzien. Hoewel het project zowel vanuit de geschiedbeoefening als vanuit de archiefwereld kan worden toegejuicht, is de IVET-proces-benadering voor de ontsluiting van de (laat)-negentiende eeuwse archieven toch geen haalbare kaart. De informatiebehoefte van de overheid in de late achttiende en begin negentiende eeuw was in vergelijking tot vijftig of honderd jaar later bescheiden. Bovendien valt de archief vorming voor die periode nog enigszins te overzien. Geheel anders wordt het voor de periode na 1850. De spectaculaire toename van de overheidsbemoeienis, de groei van het aantal instellingen, advies organen, samenwerkingsverbanden en dergelijke en de daarmee ge paard gaande complexiteit van de archiefvorming maken dat het identificeren en beschrijven van IVET-processen, zoals dat voor de periode 1795-1813 geschied, volstrekt ondoenlijk wordt, zowel technisch als methodologisch. Ik verwacht voor de ontsluiting van de laat negentiende en twintigste eeuwse massale archiefbestanden meer van gedegen institutioneel onderzoek van specifieke beleids-domeinen in termen van-bevoegdheden, handelingen, taken en functies. Karei Veile, Rijksarchief Beveren, België. Quellen itnd Beitrage aus dem Propsteiarchiv Kempen hrsg. von Hanns Peter Neuheuser (Köln-Weimar-Wien-Böhlau) band 1 (1994) Aan de 700-jaarviering in 1994 van de, kleine Duitse stad Kempen aan de Nederrijn heeft het kerkelijk archief zich niet onbetuigd gelaten, in de bundel Quellen und Beitrage aus dem Propsteiarchiv Kempen zijn veertien artikelen van wetenschappers uit diverse disci plines samengebracht. Deze belichten elk vanuit hun specifieke ach tergrond één of meer bronnen uit het archief en leveren daarmee in een aantal gevallen niet alleen een bijdrage aan de plaatselijke ge schiedenis maar ook die van het eigen vakgebied. Zo heeft een mediaevist de merkwaardige vorm van oorkonden in de veertiende eeuw onderzocht. Een rechtshistoricus bericht over de waarde van de kerkelijke bronnen voor de eeuwenlange juridische strijd over het eigendom van het kerkplein, waarvoor overigens bij gelegenheid van het stadsjubileum een bevredigende oplossing lijkt te zijn gevonden. Een bijzonder fraaie kaart uit de zeventiende eeuw is waardevol voor de bewoningsgeschiedenis van de streek maar ook voor de geschiedenis van de cartografie. Naast de behandeling van deze en andere bronnen zoals bijvoorbeeld de ontwerpen voor glas in lood vensters, die een belangrijk gebied van de kerkelijke kunst vanaf de vijftiende eeuw laten zien, levert een studie van twee rekenboeken uit 1759 en 1829 op verrassende wijze een bijdrage aan de kennis van het rekenonderwijs in de achttiende en negentiende eeuw. Dit zorgvuldig uitgegeven boek toont overtuigend de veelzijdige rijk dom van een kerkelijk archief aan en de betekenis ervan voor diverse vakgebieden, met name voor wetenschappers die normaliter niet zo snel met dergelijke bronnen in aanraking komen. Voor archivarissen is deze jubileumbijdrage een interessant voorbeeld van 'archiefpro motie voor wetenschappelijk onderzoek'. Ellis Kreuwels, Gemeentearchief Den Haag. Starre, J. van der. - Verraderlijk, er staat niet wat er staat ontsluiting van afbeeldingen. - In: Open 28 (1996) 3, p. 68-71. Van oudsher hebben archieven, bibliotheken en documentatiecentra het ontsluiten van afbeeldingen als moeilijk beschouwd. Afbeeldin gen zijn altijd ondergeschikt geweest aan tekst. Door de veranderen de vraag van gebruikers naar beeldmateriaal, wordt de formele- en onderwerpsontsluiting van afbeeldingen steeds belangrijker. Jan van der Starre laat diverse systemen voor de formele ontsluiting van af beeldingen de revue passeren en komt tot de conclusie dat er nog lang geen eenheid bestaat in het formele beschrijven van afbeeldin gen, maar dat er wel ontwikkelingen in de goede richting gaande zijn. Wat betreft de onderwerpsontsluiting van afbeeldingen stelt Van der Starre dat tekst nodig blijft om een afbeelding te beschrij ven, tenzij zelflerende en patroonherkennende programma's echt iets gaan betekenen. De uitgangspunten van diverse concepten voor on derwerpsontsluiting worden beschreven. Het op elkaar afstemmen van deze concepten zou wenselijk zijn, maar daarvoor zijn de collec ties en de doelgroepen van de collecties te verschillend van aard. Vervolgens beschrijft Van der Starre de praktijkproblemen bij het in dexeren van afbeeldingen. De conclusie is, tenslotte, dat in de meeste gevallen kan worden volstaan met eenvoudig, pre-iconografisch ont sluiten, waarbij bij voorkeur gebruikgemaakt wordt van een goed gestructureerde thesaurus. Van der Starre geeft een helder beeld van de problematiek zonder in details te treden. Veelvuldig wordt verwezen naar relevante, interna tionale, literatuur op het gebied van het ontsluiten van afbeeldingen. Dit maakt het artikel bijzonder geschikt voor eenieder die zich bezig houdt met de formele ontsluiting en onderwerpsontsluiting van statisch beeldmateriaal. Mare Bogman, Gemeentearchief's-Hertogenbosch S.P. Been en P. de Jong (red), Documentmanagement in de praktijk (Samsom H.D. Tjeenk Willink Alphen aan den Rijn 1996) Losbladige uitgave. Volgens nieuwe commerciële inzichten laten concerndirecties hun werkmaatschappijen met elkaar concurreren. In het geval van een groot uitgeversconcern, Wolters Noordhoff, blijkt dat tot gevolg te hebben dat de Samsom-Tjeenk Willink-poot de bovenvermelde uit gave brengt, terwijl de Bohn-Stafleu-Van Loghum-poot nog steeds een losbladige uitgaven Archiefbeheer in de praktijk in zijn fonds heeft. Uit de rest van dit stuk zal blijken dat deze gelijkenis toevallig is. Volgens het voorwoord wil het handboek de optiek van archief beheer, automatisering, organisatiekunde en reproduktie combine ren. "documentmanagement... betreft ook de goede inzet van men sen, middelen en activiteiten en de overkoepelende afstemming er van". De doelgroep is de relatieve leek, de manager en de specialist. Dat is nogal wat, en het bestek van een recensie laat helaas niet toe om dit allemaal te toetsen aan wat er nu wordt geboden (ongeveer 200 pagina's). Ik zal er enkele aspecten uit lichten. (Pagina 0400-3/4) "De functie van een document kan zijn: - het imago van de verzender te verstevigen (reclame); - een inhoudelijke boodschap over te brengen (rapport); of - een actie te bewerkstelligen (factuur)". De auteur (S.P. Been) gaat vervolgens over op de ontstaansgeschie denis van documenten. Voorlopig is de kous hiermee af: "Een docu ment is dan ook een evoluerend samenhangend geheel van inhoud, vorm en structuur". Een eind verderop worden er nog wat functies van documenten aan toegevoegd. Het tot nu toe geproduceerde deel van het handboek staat helaas vol met deze voorbeeldsgewijze opsommingen, die zelden zelfs maar proberen een graad van volledigheid of een systematisch overzicht van gepresenteerde feiten te bereiken. De opsommingen worden ge volgd door nietszeggende algemeenheden van het hier geciteerde type. De auteurs springen van verwerking van binnenkomende post zonder overgang op het beheer van de formulierenvoorraad en het drukken en verspreiden van reclame of ander drukwerk; automatise ringsaspecten worden er willekeurig bijgehaald, en ontbreken op plaatsen waar men ze zou verwachten. Aan het eind van het hoofdstuk registratie (door P. de Jong) wordt in een korte samenvatting de elektronische vorm ervan behandeld. De mogelijkheid de gehele registratie te vervangen door imaging- technieken wordt zelfs niet genoemd. Het hoofdstuk registratie op zich, hoewel beter leesbaar dan de door Been geschreven stukken, zit slecht in elkaar. Vanaf B 1125-8 worden A. Documentregistratie, B. Procesregistratie en C. Procesbesturing besproken. De eerste para graaf van A gaat over stukkenregistratie, en de eerste van B over postregistratie; niet het proces eromheen, zoals de titel suggereert, maar de registratie van losse poststukken. A2 behandelt versiebeheer en registratie ervan als variant van documentregistratie. Onder B2 wordt eveneens "registratie van documentvervaardiging" besproken, zonder een duidelijke afgrenzing van begrippen ten opzichte van A2. Een vanzelfsprekend onderwerp als registratie van de tijdschriften circulatie ontbreekt. Ik heb mij beperkt tot de behandeling van de objecten van docu mentmanagement. Voor de andere aspecten: organisatie van het do cumentmanagement, de inzet van personeel en middelen, is het werk even chaotisch. Een heldere uiteenzetting welke typen documenten welke vorm van personeel, materieel, organisatorisch en financieel beheer vereisen of toelaten ontbreekt. Aan het eind van het werk bevinden zich drie duidelijke en goed Nulnummer augustus 1996

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 1996 | | pagina 24