Indice-paradigma Bordereau 16 Trias vagabundica 17 van onze geweldige Europese beschaving', stelde Cesare Lorabroso, grondlegger van een nieuwe, invloedrijke wetenschappelijk discipline, de 'criminele-ancropologie'. De geboren misdadiger' werd met nieuwe ogen bekeken. De criminele antropologie - Lom- broso's L'uomo delinquente (1876) diende als handvest - putte uit twee negentiende- eeuwse intellectuele tradities: de evolutie theorie en de antropometrie, waarvan de basis al aan het begin van de eeuw was ge legd. Met de beruchte schedelmetingen van Lombroso en zijn karakterisering van het criminele 'type' begon een eindeloos debat over de wortels van de misdaad. Inspirerend middelpunt van de Franse so ciale wetenschappen was de in 1859 opge richte Société d'Antropologie, met Paul Broca als de meest spraakmakende vertegenwoor diger. De leden van de Société wensten de menselijke samenleving op natuurweten schappelijke wijze te bestuderen. Daarmee distantieerde de Franse antropologische school zich van traditionele speculatieve natuurlijke historie' van de mens. Met deze positivistische aanpak bepaalde de 'Franse school' het gezicht van de prille sociale we tenschappen. Meten werd een obsessie; de invloed van de antropometrie breidde zich in rap tempo uit over tal van terreinen, de economie, de psy chiatrie, het leger, de rechtbank en uitein delijk de politiek. De ironie wil dat de meeste sociale wetenschappers zichzelf za gen als liberalen of socialisten, terwijl hun biologisch determinisme juist een sterk con servatieve lading had. De antropometrie rechtvaardigde met 'harde cijfers' zowel ar moede als imperialisme. Stephen Jay Gould schetst in zijn Mismeasure of man (1981) hoe met deze negentiende-eeuwse 'onzalige alliantie tussen evolutie en kwantificering' de basis werd gelegd voor een 'wetenschap pelijk racisme, dat tot op de dag van van daag zijn aanhangers heeft. Alphonse Bertillon volgde de ontwikkeling van de Franse antropologische school op de voet. Ook zijn vader, de arts Louis-Adolphe Bertillon was overtuigd van de maatschap pelijke vooruitgang die de wetenschap zou brengen. Hij was één van de pioniers van de statistiek en mede-oprichter van de Société d'Anthropologie. Na de revolutie van 1848 werd het ouderlijk huis een toevluchtsoord voor hervormingsgezinde intellectuelen en kunstenaars als de romantisch historicus Jules Michelet en de anarchistische geograaf Elisée Réclus. Het enfant terrible Alphonse en zijn oudere broer Jacques Bertillon - later een bekend demograaf - ontwikkelden met de jaren een passie voor kwantitatief onder zoek. De eerste vingeroefeningen op het terrein van de antropologie resulteerden nog in het obscure werkje Les races sauvages. Later kreeg de antropometrie van de Franse school een nieuwe richting op de prefectuur van politie in Parijs. Met een scholastische ijver produceerde Alphonse Bertillon hier met de hulp van zijn staf binnen enkele jaren tienduizenden signalementskaarten. Zijn minutieuze werkwijze baarde opzien. Na de invoering van de antropometrische identificatiemethode in alle Franse gevange nissen en politiebureaus leken de toepas singsmogelijkheden van de antropometrie oneindig. In zijn laboratorium verkende Bertillon met allerlei meetapparatuur de grenzen de antropometrie. Daarmee stond hij aan de basis van de ontwikkeling van de technische recherche en het gerechtelijk la boratorium. Uniek was zijn dynamometer, een even ingenieus als onpraktisch instru ment, waarmee de kracht gemeten werd waarmee een inbreker zich de toegang tot een woning verschafte. Bertillons experi- mentatiedrang veroorzaakte bovendien een doorbraak in de juridische fotografie. Afgezien van zijn vindingrijkheid op het technische vlak ontwikkelde Bertillon een scherp oog voor de relatie tussen het slacht offer van een misdrijf en de fysieke omge ving. De methodische omzichtigheid wierp vruchten af. Niets ontsnapte aan zijn oog: voetstappen, vlekken, vingerafdrukken. Spraakmakend was het aandeel van Bertil lon in de identificatie van de opvarenden van de Drummond Castle die in het voor-jaar van 1896 voor de kust van Normandië verging als ook de ontmaskering van de be ruchte anarchistische bommengooier Paul Scheffer, alias Ravachol. Parijs had zijn eigen meesterspeurder, wiens spraakmaken de ontdekkingen breed werden uitgemeten in de sensatiebeluste journalistiek. Bertillon had wel iets van Arthur Conan Doyle's geesteskind, Sherlock Holmes. Dit was niet toevallig. In de periode tussen 1870 en 1890 - de leerjaren van Bertillon - kwam in uiteenlopende disciplines als de kunstgeschiedenis, de psychoanalyse en de romankunst een nieuwe zienswijze op, die in schril contrast staat met de die van de eraan voorafgaande periode. De Italiaanse mentaliteitshistoricus Carlo Ginzurg legt in zijn geruchtmakende essay Sporen (uit de bundel Omweg als methode1986) - dat hem overigens enige tijd in de historische wereld een cultstatus bezorgde - de eeuwenoude wortels van deze breuk bloot. Zowel Alphonse Bertillon, de kunsthistoricus Morelli, Conan Doyle als Freud bedienen zich van een methode waarin - in de woor den van Ginzburg - 'de persoonlijkheid juist daar gezocht moet worden waar ze zich het meest doet gelden'. Deze minieme sporen, of het nu de vorm van oren waren of de Freudiaanse versprekingen, boden bij uit stek een toegang tot een dieper gelegen werkelijkheid. Typerend voor wat Ginzburg het indice-paradigma noemt is de individu aliserende benadering, waarin bijzondere situaties, medische gevallen, of unieke docu menten centraal staan. Deze nieuwe blik die aan het einde in tal van wetenschappen tot spectaculaire vondsten leidde, had ook zijn keerzijde. Op een cruciaal moment in de Franse politieke geschiedenis zou Alphonse Bertillon dit aan den lijve ondervinden. Pas twee jaar na de eigenlijke veroordeling in december 1894 van de joodse kapitein Dreyfus werd het proces op aandringen van de familie heropend. De directe aanleiding hiervoor was een verscheurd vloeipapiertje met enige geheime militaire aantekeningen dat uit de prullenbak van de militair-attaché werd gevist. Het schrijven leek bedoeld voor de Duitse regering. De bordereau zoals het document werd ge noemd zou een van de meest raadselachtige archiefstukken uit de Europese geschiedenis worden. Het origineel verdween, maar op 10 december 1896 stond een afdruk van het document op de voorpagina van Le Matin. Van meet af aan hing om het stuk een sfeer van laster en verdachtmaking. Nadat diver se handschriftspecialisten zich erover gebo gen hadden, werd Bertillons expertise op het terrein van de document-analyse op de proef gesteld. Aanvankelijke overtuigd van de onmogelijkheid van de identificatie van een persoon op grond van zijn handschrift, liet hij zijn scepsis vallen op het moment dat onsterfelijkheid binnen handbereik was. Ook hier vertrouwde hij op het gewicht van het getal. Na het opmeten van de afzonder lijke lettertekens constateerde hij een opval lende gelijkmatigheid in de boven- en bene denmarge. Een reeks wilde speculaties vol gde. De conclusie was even merkwaardig: het betrof een wat hij noemde een 'auto vervalsing' - een vervalsing van zijn hand schrift door Dreyfus zelf. Om zijn argumen- tatie kracht bij te zetten volgde een verbluf fende reconstructie in de rechtszaal. Zelden kreeg de document-analyse zo'n po litieke lading. Dreyfusards en anti-Dreyfus- ards rolden over elkaar heen. Tegenstan ders, waaronder Emile Zola, zagen Bertillon als een l6e-eeuwse kabbalist die eigenhan dig een bewijs had gefabriceerd op grond waarvan Dreyfus uiteindelijk veroordeeld werd. Niet een van de onderzoekers was on bevooroordeeld aan het onderzoek begon nen. Patriottisme, antisemitisme en bovenal megalomanie verklaren het merkwaardige optreden van Alphonse Bertillon. Al met al hadden Bertillon en andere 'wetenschap pers' de archivistiek geen dienst bewezen. Zijn aandeel in de Dreyfus-affaire bracht de persoon Bertillon in diskrediet, maar niet zijn identificatiemethode. De antropometrie werd vooral in de Verenigde Staten en in Latijns-Amerika een succes. Aan het einde van de eeuw zag ook Nederland de voorde len van het nieuwe stelsel. voor de beambte, een op de praktijk gericht uittreksel van de Identification antropomé- trique, en nog in datzelfde jaar werd Alphonse Bertillon onderscheiden tot ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Al eerder had de antropometrie zijn Neder landse pleitbezorgers onder een kleine, maar invloedrijke kring van juristen en criminolo gen. De Nederlandse delegatie op de crimi neel-antropologische congres van 1892 in Brussel, bestond naast de jurist Van Hamel onder meer uit de arts-schrijver Aletrino en de medici Winkler en Jelgersma. In tegen stelling tot de anderen deed Van Hamel geen antropometrisch onderzoek. Zijn aan deel bestond vooral uit de verbreiding van de zogenaamde Nieuwe Richting in het strafrecht onder een breed publiek. De Franse invloed was duidelijk voelbaar. Ook hij bepleitte een andere aanpak voor 'in stinct-misdadigers' in een politiek van 'so ciale verdediging'. Hij noemde hen 'een gevaar voor degeneratie van een toekomstig RECHTEROOR; grootte;. VINGERAFDRUKKEN RECHTERHAND. Een voorbeeld van een signalementskaart Nederland voerde in 1896 het 'bertillonne- ren' bij Koninklijk Besluit in en werd toe gepast in de strafgevangenissen, de rijks werkinrichtingen Veenhuizen en Hoorn en de politiebureaus van de steden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. De signalements kaarten werden in drievoud opgemaakt; één voor eigen gebruik, één voor de arrondisse mentsrechtbank en één voor het Centraal Depot van het Departement van Justitie in Den Haag. Er verscheen een Handleiding geslacht' en 'een gevaar voor de verslapping van het algemeen rechtsleven en het maat schappelijk plichtsgevoel'. Zijn boodschap viel in goede aarde. In navolging van Frank rijk werd recidive ook in Nederland steeds vaker opgevat als een bewijs voor het falen van justitie. In het nieuwe Wetboek van Strafrecht van 1886 hoopte de Tweede Ka mer met de trias vagabundica een afdoen de antwoord gegeven te hebben op 'een zie kelijke filantropie', die werd gezien als de oorzaak van de talloze overtredingen van bedelarij, landloperij of souteneurschap. De Rijkswerkinstelling Veenhuizen kreeg in dit nieuwe beleid een bijzondere plaats. Bij re cidive volgde zonder pardon 'opzending', waarmee aan de vrijwillige opname in de voormalige bedelaarskolonies van de Maat schappij van Weldadigheid een einde kwam. De problemen bleven echter bestaan. Veenhuizen leek op een duiventil; van de ruim 2500 personen die de 'bedelaarsge stichten' bevolkten bleek 30 tot 70 een min of meer vaste bezoeker. Van binnenuit kwam kritiek op het gemeenschapsregime. Naar de mening van een 'absoluut verlore ne' was Veenhuizen aan het einde van de eeuw gedegradeerd tot een vergaarbak van Indië-veteranen, kleine criminelen, alcoho listen, krankzinnigen en mismaakten. Een regen aan proefschriften voorzien van ein deloze statistieken verscheen. De Neder landse Juristen Vereniging kenschetste de situatie van 1895 als 'een plaag voor het platteland. In sommige streken wordt de bevolking als het ware gebrandschat door doortrekkende vagebonden'. Daarnaast oefenden Amsterdam, Rotterdam en het mondaine Den Haag een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit. De bijzondere plaats die de recidivist in het wetenschappelijke en politieke debat in het fin de siècle innam, leidde tot nieuwe maat regelen van het Ministerie van Justitie. In 1895 werd rijkswerkinrichting Veenhuizen uitgebreid met een nieuw gebouwen-com plex. De kamer van de medische staf werd ingericht als metingslokaal en de voormali ge woning van de onderdirecteur ging fun geren als 'atelier voor de fotografie', het domein van de fotograaf C. Halbertsma uit Leeuwarden. Samen met de nachtelijke iso leercellen, de alkoven, was het de definitie ve bevestiging van de overgang van een instituut van staatsarmenzorg naar een straf-inrichting. Slechts vijf jaar werd de bertillonnage in Ne derland toegepast. Al snel bleek dat Berti llons identificatiemethode niet waterdicht was. Van de aanleg van een wereldwijd ar chief is het nooit gekomen. De signale mentskaarten bleken totaal niet geschikt voor de koloniale situatie. In India werd met de veel minder omslachtige en nauw keuriger methode van vingerafdrukken - een uitvinding van Darwins neefje, Francis Galton, en verder uitgewerkt door de kolo niaal ambtenaar sir William Herschel - be tere resultaten geboekt. Voor Bertillon was de vingerafdruk altijd een ondergewaar deerd aspect van zijn 'gesproken portret'. De antropometrische signalementskaarten van recidivisten waren een eerste stap in de Nulnummer augustus 1996

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 1996 | | pagina 10