n 088 En verder bronnen en kan er worden samengewerkt. Dat gaat niet op voor de websites van de RHC's. Die worden volledig door de organisaties zelf beheerd, zijn grotendeels aanbodgericht, bieden weinig tot geen ruimte voor samenwerking (op een enkel RHC na), weliswaar veel tools voor onderzoek maar weinig educatieve hulpmiddelen voor nieuwe onderzoekers. Bovendien bestaat het online beschikbare bronnenmateriaal uit slechts een fractie van de collecties. Dit wil niet zeggen dat de RHC's slechte websites hebben, maar wel dat zij zich niet richten op het opleiden van het online publiek tot expert users. Er wordt vooral laagdrempelige informatie aangeboden in beeldbanken en indexen waarmee veel publiek wordt getrokken maar wie gebruik wil maken van archiefinventarissen en iets zoekt dat niet meteen uit het zoekveld komt rollen, blijft aangewezen op de archivaris. En die is, behalve bij de enkele RHC die daarvoor een chatfunctie heeft ingericht, in de digitale omgeving minder makkelijk aan te spreken. Een opvallend resultaat dat ook al door Ellen van Veen werd opgemerkt, is dat de RHC's weinig samen lijken te werken op het gebied van hun website. Dat is jammer, want uit het onderzoek blijkt dat voor het doorvoeren van verbeteringen, de RHC's niet opnieuw het wiel hoeven uit te vinden. Door naar elkaar te kijken, van elkaar te leren en samen te werken, kan er met minder geld meer worden bereikt. Gedacht kan worden aan het gezamenlijk ontwikkelen van educatieve hulpmiddelen op het gebied van archieftermino logie, paleografie en seriearchieven. Bij de eerste presentatie van de resultaten van dit onderzoek tijdens het Open Atelier, vroeg de zaal zich af of de gebruiker nu eigenlijk wel zit te wachten op archival intelligence en wat daar allemaal bij komt kijken. Dat is inderdaad de vraag, maar als de dienstverlening zich meer en meer naar de online omgeving verplaatst en bezoekers daar alleen hapklare brokken krijgen voorgeschoteld, blijft een groot deel van de collecties van de RHC's straks ongebruikt achter in de depots. Dat is in tegen spraak met de beroepscode van archivarissen die voorschrijft dat de archivaris het gebruik van archieven zo breed mogelijk moet bevorderen en onpartijdig diensten moet verlenen aan alle gebruikers. Voor een vervolgonderzoek is het interessant om de gebruiker centraal te stellen en met behulp van een gericht gebruikers onderzoek na te gaan hoe er tegen de digitale onderzoek omgeving van de RHC's wordt aangekeken. Een onderdeel van zo'n onderzoek zou kunnen zijn om specifiek gericht kunnen zijn op welke aspecten van archival intelligence de gebruiker zelf het meeste baat heeft. Ook zou het interessant zijn om dit onderzoek breder uit te voeren en bij meer verschillende archiefinstellingen te kijken. Hoe scoren de websites van stads- en streekarchieven op het bijbrengen van archival intelligence? Hebben zij de ambitie om hun websites uit te bouwen naar volwaardige digitale onderzoekomgevingen en zo ja, hoe geven zij die dan vorm? Tenslotte blijft het zinvol om het onderzoek over een aantal jaren opnieuw uit te voeren en te kijken welke stappen door de RHC's zijn gezet. Tegen die tijd zal elke instelling veel meer archieven, ook digital born, online hebben staan en zal dus ook een groter deel van het onderzoek naar de website zijn verplaatst. Hoewel er momenteel goede initiatieven zijn en de RHC's zeker meer in onderlinge samenwerking een kijkje in elkaars keuken zouden moeten nemen om tot best practices te komen, is in het woud van alle verschillen en onbenutte mogelijkheden de gebruiker in onze ogen nu vooral nog zoekende.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Schetsboek | 2016 | | pagina 87