n p 085 De resultaten door Benjamin Bromley en Valerie Gillespie ontwikkelde methodes, worden getoetst aan hoe deze instellingen online archival intelligence bijbrengen? Het is niet de eerste keer dat op basis van deze methodes onderzoek is verricht naar Nederlandse websites. In 2011 paste Ellen van Veen in haar masterscriptie Wat is dit? de methode van Bromley toe op de publieksbegeleiding op de websites van 28 Nederlandse archiefinstellingen. Dit onderzoek verschilt met dat van Ven Veen omdat de criteria specifiek toegespitst zijn op het doen van archiefonderzoek en het toegangenapparaat van de elf RHC-websites diepgaand wordt getoetst. Voor de content- analyse hebben we de codering van Bromley uitgebreid met extra criteria om het beter toepasbaar te maken voor de Nederlandse situatie. Het onderzoek is verdeeld in vier thema's, die elk een deel vormen van een digitale onderzoekomgeving voor archiefinstellingen: Toegangenapparaat (onderverdeeld in een algemeen deel en drie casussen: beperkt openbare archieven, seriearchieven en niet-tekstuele archieven); Hulpmiddelen; Contactgegevens; Interactie en Digitalisering. Om meer inzicht te krijgen in keuzes en overwegingen bij het inrichten van de websites is een enquête uitgezet onder de elf RHC's. De respons was hoog doch niet 100%. Van één RHC konden niet de volledige gegevens in het onderzoek worden meegenomen. Bij het onderzoek naar het toegangenapparaat werd duidelijk dat de digitale archiefinventarissen een letterlijke kopie vormen van hun papieren voorouders. Bij de presentatie daarvan op de website wordt nauwelijks gebruik gemaakt van de mogelijk heden die de digitale omgeving biedt voor het plaatsen van extra uitleg en het geven van verwijzingen naar andere inven tarissen, indexen en informatiebladen. Het lijkt dat RHC's vooral inzetten op makkelijk toegankelijke indexen voor een breed publiek en minder op het verrijken van bestaande inventarissen. Over het algemeen scoren de RHC binnen dit deelthema goed op het bijbrengen van archivistische principes, praktijken en procedures en op het helpen ontwikkelen van zoekstrategieën. Daarbij moet de kanttekening worden gemaakt dat er grote verschillen kunnen zijn tussen de RHC's zoals ook in de analyse is weergegeven. De RHC scoren minder goed op het inzichtelijk maken van de verhouding tussen primaire bronnen en hun representaties. Wat betreft de beperkt openbare archieven valt het één en ander te verbeteren aan voorlichting, zeker op het niveau van het inventarisnummer. Dit lijkt een grote investering voor niet vaak gevraagde archieven, maar betere voorlichting over de regels en procedures kan het raadplegen van deze archieven bevorderen. De casus seriearchieven binnen het toegangenapparaat gaf de laagste scores van alle uitgevoerde content-analyses. Dit laat zien dat RHC's op dit punt nauwelijks aandacht geven aan gebruikersinstructies ten behoeve van raadpleging of zoeken in inventarissen. Er valt voor alle RHC's op dit punt nog veel te verbeteren. Te denken valt aan algemene uitleg en verklaringen over het begrippenkader. Niet-tekstuele archieven zijn goed vertegenwoordigd op de websites van alle RHC's. Bij de helft van

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Schetsboek | 2016 | | pagina 84