Niet fysiek, niet digitaal,
maar fygitaal
Digitaal en analoog
Virtuele onderzoekomgeving
Daan Hertogs
Digitaal bieden archiefinstellingen al jaren van oorsprong
analoog archiefmateriaal aan. Dat is voor die archiefinstellingen
een grote wijziging, maar voor gebruikers slechts een marginale
aanpassing in het aanbod. Bovendien gaan met het digitaal
aanbieden van analoog archief belangrijke elementen verloren.
Is de fygitale studiezaal een oplossing voor de problemen?
Het onderzoeken van een digitale onderzoekomgeving houdt
in, dat er ook een analoge bestaat. Daarvoor kan de volgende
definitie gelden: "Het analoge deel van het informatiesysteem
dat door archiefbeherende instellingen wordt ingericht om een
"optimaal" gebruik van archieven en andere collecties mogelijk
te maken." Deze definitie verschilt één woord met de in het
atelier gehanteerde werkdefinitie voor de digitale onderzoek
omgeving: 'digitale' is vervangen door 'analoge'. Tot nu toe heb
ik echter nog geen enkele medewerker van een archiefinstelling
horen praten over hoe de 'analoge onderzoekomgeving' is
heringericht door bijv. het aantal tafels te verminderen.
Hoe verhoudt de term 'digitale onderzoekomgeving' zich tot
de bestaande praktijk?
Voor dat antwoord helpt een niet uitputtende beoordeling
van bestaande internetsites van archiefinstellingen. Digitale
inventarissen beschikbaar stellen is de kast met papieren
inventarissen in de studiezaal; het digitaal reserveren is
het papieren aanvraagbriefje; chatten met het archief is de
studiezaalmedewerker met verschoven kantooruren; een
community is de muurloze koffiehoek; Vele handen is de
muurloze vrijwilligerskamer; digitaal commentaar toevoegen is
de expertise die de bezoeker deelt met de studiezaal
medewerker. Deze archiefsites digitale onderzoekomgevingen
noemen doet denken aan de trend om over bedrijfsrestaurants
te praten in plaats van kantines, omdat men er ook een warme
maaltijd kan krijgen. Wat archiefinstellingen nu vooral doen is
het inrichten van een digitale studiezaal. Wat zou een digitale,
virtuele onderzoekomgeving kunnen zijn?
In het college Vergelijkende archiefwetenschappen van
Theo Thomassen kwam het onderzoek naar virtuele
onderzoekomgevingen van Carusi en Reimer uit 2010 aan de
orde. Deze studie concentreert zich op de academische wereld
en mede op de daarin functionerende wetenschappelijke
bibliotheken. De belangrijkste conclusie is dat virtuele
onderzoekomgevingen als community- en niet als technologie
projecten gezien moeten worden. Community wordt dan
opgevat als virtuele gemeenschap; een groep die samenwerkt
met behulp van internet. Onderzoekers en niet instellingen
moeten de drijvende kracht achter virtuele onderzoek
omgevingen zijn.
De studie van Carusi en Reimer schrijft een aantal karakteris
tieken toe aan een virtuele onderzoekomgeving, waarbij
overigens het vinden van de juiste term voor de auteurs niet
belangrijk is. In ieder geval moet de omgeving vanzelfsprekend
electronic web-based zijn. De omgeving moet toegang geven
tot data, instrumenten (tools) en bronnen (resources).
Onderzoekers van één of meerdere instituten moeten met elkaar