e c e n s i e s ignalementen Cor Trompetter, Eén grote familie. Doopsgezinde elites in de Friese Zuidwesthoek 1600-1850 E.H.P. Cordfuncke, M. Eickhoff, R.B. Halbertsma, P.H.D. Leupen, H. Sarfatij (red.), 'Loffelijke verdien ste van de archeologie'. C.j.C. Reuvens als grondlegger van de moderne Nederlandse archeologie literatuur Eén grote familie 42 literatuur 43 Uitgeverij Verloren (Hilversum, 2007) ISBN 978 90 65550 977 2, 334 blz., 29,00. In dit vierde deel van de Doperse Documentatie Reeks staat het doopsge zinde leven van Sneek, Bolsward en de nabijgelegen Zuiderzeestadjes centraal. Al halverwege de zeventiende eeuw tel den deze Friese steden en dorpen in de Zuidwesthoek een of meer doopsgezinde gemeenten. Trompetter heeft een voor liefde voor wat excentrisch gelegen delen van ons land. Eerder publiceerde hij over het dagelijks leven in Twente tijdens de Republiek en over de rol die de doopsge zinde ondernemers daar in de textielin dustrie speelden. Doopsgezinden domi neerden ook de regionale economie van de Friese Zuidwesthoek. Dat viel ook tijd genoten al op. Veel werd verdiend aan de handel overzee, met name met op de Oostzee. Exemplarisch is de familiege schiedenis van de Sneker Wouters-clan in de achttiende eeuw. Van doopsgezinde soberheid geen spoor, zo blijkt uit een toevallig bewaard gebleven boedelinven taris. De familie hield van zeilen: behalve een stal met paarden en rijtuigen bezat zij een plezierjacht. Op de jaarlijkse zeilwed strijd bij Oudeschouw (tussen Akkrum en Irnsum) waren opvallend veel prijswin nende Woutersen actief. De prijs, een zilveren vlaggenstokknop met de wapens van Wilhelmina van Pruisen, Willem V en het gewest Friesland, is nu nog te bewonderen in het Scheepvaartmuseum in Sneek. Die materiële cultuur vormt echter niet de kern van dit boek. In een nog te verschijnen studie van Harlingen en omstreken is er meer aandacht voor de culturele en intellectuele wortels van de Friese doopsgezinden. Om die reden - en vanwege de beperkte onderzoekstijd - zijn de series bewerkelijke boedelinven tarissen uit de nedergerechten blijven liggen. Desondanks wordt de doopsge zinde toplaag in deze prosopografische studie grondig ontleed. Over het ontstaan van die elite rond 1600 blijken weinig bronnen voorhanden. Wel maakten de aanwezigheid van verschil lende goed gevulde archieven van doopsgezinde gemeenten en de beschikbaarheid van uitgebreide reeksen belasting kohieren de bestudering van het proces van eliteontwik keling in de achttiende eeuw mogelijk. Het eerste deel beschrijft de doperse elite tegen het licht van de gods dienstige, demografische en economisch- staatkundige veranderingen in de Friese samenleving. In deel twee komt er leven in de tabellen en grafieken. Aan de hand van een aantal familiegeschiedenissen wordt het reilen en zeilen van de doperse toplaag op plaatselijk niveau beschre ven. Het draait hier allemaal om de rol die bovenlokale familienetwerken spelen. De kracht van de groep was dat ze ondanks haar gemeenschapszin de blik naar bui ten gericht hield. Als vanzelf wordt het persoonlijke dan politiek. Zo trouwde een dochter Wouters met de Twentse textiel ondernemer en patriot Hendrik ten Cate. Het boek sluit af met de politieke rol van deze vooraanstaande families in de Franse tijd. Verrassend is het niet dat doopsge zinden deel gingen uitmaken van het nieuwe bestuur. Het ancien regime bood ten slotte geen gelegenheid om de pro minente economische positie om te zet ten in politieke macht. Dat duurde niet lang. In het midden van de negentiende eeuw leek dit proces van maatschappelij ke emancipatie voltooid. Dat de gemeen ten Sneek en Wymbritseradeel doopsge zinde burgemeesters kregen wees daarop. De auteur heeft ervoor gekozen om met de kiezerslijsten van 1848 zijn onderzoek te beëindigen. Terloops vraagt hij zich af waarin die doopsgezinden zich vanaf dat moment nog van andere protestan ten onderscheidden? Als antwoord op Doopsgezinde elites in de Friese Zuidwesthoek 16(H)-1850 die vraag is het goed dat Tresoar besloten heeft om samen met het Internationaal Menno Simons Centrum (IMSC) het papieren doopsgezind erfgoed als karak teristiek onderdeel van de Friese culuur te digitaliseren. Egbert Brink, Drents Archief archievenblad december 2007 Uitgeverij Verloren (Hilversum, 2007) ISBN 978 90 6550 985 7, 176 blz., 19,00. In 2005 is door de Stichting Archeologie en Historie SCHI een sym posium georganiseerd, waarbij de waar de van Reuvens' activiteiten onderwerp van de verschillende lezingen is geweest. Centraal stond de vraag of hij op grond van zijn veelvuldige activiteiten als grondlegger van de Nederlandse archeo logie kan worden gezien. De lezingen zijn gebundeld in het hier besproken boek en geven een duidelijk beeld van de veel zijdigheid van Reuvens. Hij was op vele gebieden een pionier. Prof. mr. dr. C.J.C. Reuvens (1793-1835) stond aan de basis van de ontwikkeling van een eigen archeologische leerstoel en van het onderwijs in de archeologie. Hij was de eerste hoogleraar in de archeo logie ter wereld en was de eerste directeur van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. Indrukwekkend is dat hij zich in hele korte tijd wist te bekwamen in niet alleen de Klassieke en de Nederlandse archeologie, maar ook belangwekkende studies naar de Indische en Egyptische archeologie verrichtte. Hierbij valt trou wens tussen niet alleen opvolgers/colle- ga's van Reuvens, maar ook tussen auteurs van enkele bijdragen in de bundel, een verschil in de waardering van de weten schapbenadering door Reuvens op. Waar zij echter unaniem in zijn, is de waarde ring voor zijn ijver en strategie om voor zichzelf een academische carrière te ver wezenlijken en waarmee hij zich aan gro tere wetenschappelijke projecten zette. Dezelfde eigenschappen worden in de bijdragen geroemd in verband met de inspanningen van Reuvens om in eerste instantie voor het Archeologisch Cabinet en in tweede instantie, na zijn stichting, voor het Rijksmuseum van Oudheden een imposante archeologische collectie samen te stellen. Verschillende bijdragen geven niet alleen inzicht in de praktische organisatie van de col lectieverzameling, maar ook in de voorafgaande studies en de denk beelden, waarmee hij de vorm van de collectie beargumenteerde. Unaniem lovend zijn de bijdra gen over zijn wijze van onder zoeken en met name ook van opgraven. Meer dan eens kan gelezen worden dat Reuvens door zijn gestructureerde manier van opgraven zijn tijd ver vooruit was. Het is met stijgende verba zing dat ondergetekende als archeoloog in de betreffende bijdragen kennis heeft genomen van de door Reuvens gehan teerde methodiek en de uitgebreide en gedetailleerde documentatie van zijn opgravingen, inclusief hoogtemetingen en op schaal inmeten. Vooral wanneer men beseft dat hij hierin autodidact was en omdat hij als eerste in Nederland een opgraving heeft uitgevoerd, krijgt men hiervoor groot ontzag. Hetzelfde geldt bovendien voor zijn waardering van informatiewaarde van de vondstcontext boven die van de losse vondst. Ook hierin was hij zijn tijd vooruit. Het bedroeft enigszins om met herha ling te lezen dat een bepaald aangegaan project of grotere publicatie niet door Reuvens zelf kon worden afgemaakt. Zijn vroege dood is hier debet aan, naast het feit natuurlijk dat hij in een relatief korte tijd zo veel grote en indrukwekkende pro jecten heeft opgestart, die nog eens paral lel moesten lopen met zijn reguliere werk zaamheden in het onderwijs. Niettemin is de eensluidende mening dat zijn pres taties zeer verdienstelijk zijn. Waar zijn nalatenschap op het gebied van de wetenschapsbenadering bij zijn 'directe' opvolgers niet groot is, is het nalatenschap van Reuvens in de loop van de twintigste eeuw in omvang aanzienlijk gegroeid. Hij is geroemd, omdat hij aan de basis van het vakge bied archeologie heeft gestaan, en als muse umdirecteur. Daarnaast is hij bij herhaling geroemd, omdat hij in zijn opgravingmetho diek zo vooruitstrevend is geweest. Niet voor niets is het grootste jaarlijkse archeologie- congres van Nederland naar hem vernoemd. De bundel en de volg orde van haar bijdragen is goed samenge steld. Een klein gemis hierbij vormt, dat naast de adresgegevens niet ook een klein curriculum vitae van de auteurs is weerge geven, of op zijn minst de huidige func tie. De bijdragen zijn alle van een hoge kwaliteit, waarbij de ene bijdrage taaier leest dan de andere. Zo vormt de bijdra ge van Otterspeer aan het begin van de bundel een vrij hoge drempel. Toch is de plaats en de inhoud van dit hoogstaan de artikel als inleiding essentieel, waar mee een goed kader wordt geschapen. De gevarieerdheid van de bijdragen, zowel in vorm als in inhoud, maakt de bundel aantrekkelijk. Het is een opvallend gegeven en als een fikse prestatie van de redacteurs en de auteurs te beschouwen, dat bij het lezen van de negen bijdragen over één en dezelfde persoon niet of nauwelijks op doublures wordt gestuit. De veelzijdige werkzaamheden van Reuvens dragen hier natuurlijk ook aan bij. Het is daarmee een boeiende bundel geworden, waarin een onverwacht indrukwekkend beeld wordt geschetst van de veelzijdige carrière en de enorme drijfveer van Reuvens. Bernard Meijlink, Walcherse Archeologische Dienst december 2007 archievenblad

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 2007 | | pagina 21