[66]
werd nier omschreven. Binnen dat kader was alles
toelaatbaar. Zodra er concrete wederdiensten wer
den gevraagd, met name betaling, was er sprake
van corruptie.
Daarom ontstak Joan Huydecoper in hevige woe
de toen een 'neef' in Indië via een brief van zijn
vrouw aan de vrouw van Huydecoper liet weten
dat hij bereid was twee jaar van zijn tractement te
geven als Huydecoper ervoor zou zorgen dat hij tot
buitengewoon raad van Indië bevorderd zou wor
den. 'Ick moet bekennen dat mijn noijdt ergerlijc-
ker, noch schandaleuser saeck is voorgekoomen',
schreef Huydecoper aan zijn neef, die toch wel
moest weten dat Huydecoper niet bepaald zodanig
om geld verlegen zat 'dat ick tegens eer en eedt
mijn voordeel met het verkoopen van considerable
ampten genootsaeckt soude sijn te soecken, en ge-
volgelijck mijn goede naem en faem door soo een
vuijl en ongeoorlooft gewin komen te besoede-
len.Hadt ue niet behooren te weten dat ick die
gene ben die zedert anno 1673 nu 6 mael het bur
gemeesterschap van dese aensienelijcke stadt eer-
lijck en onbesprocken heeft bekleedt'? In die tijd
had hij diverse 'ampten aen dese en geene ver-
eerdt', maar nooit had hij daarvoor enige betaling
verlangd. Huydecoper minachtte 'die gene wiens
gunst door de meest bidende wordt verkregen'. Hij
was nu eigenlijk genoodzaakt 'om tot conservatie
van mijn eer ue het bewuste ampt te ontsetten',
opdat men niet zou denken 'dat de bewuste pen
ningen door een andere weg in mijn beurs gevallen
souden mogen sijn. Uijt dit alles sal ue mogen le
ren sijne vrinden en personen van eer voor sooda-
nige te erkennen'.16
Onder personen van eer was het verlenen van gun
sten geen handel, maar een kwestie van vriend
schap. Als Huydecoper iemand een verzoek deed
rechtvaardigde hij dat soms expliciet door te ver
wijzen naar 'onse oude vrindtschap'. Men kon niet
zomaar aanspraak maken op gunsten; de relatie
moest eerst enige tijd gecultiveerd zijn.17 Op
grond van vriendschapsrelaties kon men iets van
iemand vergen. De verplichting die daarmee werd
aangegaan kon worden bijgeschreven in een be
staande balans. Men vroeg ongaarne gunsten van
iemand met wie men geen vriendschapsrelaties on
derhield. Dat gaf een onaangename afhankelijk
heid. Huydecoper spoorde zijn nicht Margaretha
Trip aan om een aanbod van zijn kant te accepte
ren, omdat hij anders moest aannemen 'dat ick ben
buijten de rang van die gene die de eer hebben van
hare vrinden te sijn, alsoo men sig seer selden aen
de soodanige wil verplichten'.
Het was vooral het burgemeesterschap dat iemand
als Huydecoper in staat stelde om cliënten te bin
den. De burgemeesters konden beschikken over
een hele reeks banen en baantjes. Om onderlinge
ruzie te vermijden (en de zekerheid te verhogen)
waren er tussen de regenten afspraken gemaakt
over de vergeving daarvan. De van stadswege te
vergeven banen waren onverdeeld in verschillende
categorieën, waarin ieder zijn deel kreeg. Het was
voor een burgemeester een buitenkansje als hem
een postmeesterschap toeviel, maar hij kon erop
rekenen dat hij tijdens elke ambtsperiode diverse
kleinere baantjes kreeg te vergeven.
Huydecoper vulde lang niet alle vacante bierdra
gers-, turftonsters- en schippersplaatsen waarover
hij kon beschikken met eigen cliënten. Meestal liet
hij de keuze over aan verwanten en vrienden, die
aldus hun eigen clientele tevreden konden stellen.
Behalve concrete banen verdeelde Huydecoper
dus vooral krediet. Als hij een beroep deed op an
deren was het vaak niet voor hemzelf, maar om iets
gedaan te krijgen voor een van zijn vrienden. (Hij
zou, beloofde hij dan, volgens de gebruikelijke for
mule, de gunst beschouwen alsof hij aan hem zelf
was verleend.) Op die manier creëerde hij een heel
netwerk van personen die bij hem in de schuld
stonden.
Huydecoper hield de balans van zijn sociale ver
mogen zo precies bij om dezelfde reden als waarom
uitgaven en inkomsten werden bijgehouden: om
overzicht te houden van de middelen die hem ter
beschikking stonden. Sociaal vermogen was, in
een wereld waarin alles verliep via persoonlijke re
laties, minstens zo belangrijk als geld.
Een dergelijke boekhouding diende tevens als ver
antwoording. De dagregisters en de copieën van
brieven vormden het bewijsmateriaal in de verant-
woording die hij zijn nazaten schuldig was om
trent het sociale beheer, een complement van de fi
nanciële administratie.18 De dagregisters bevatten
bovendien elementen waarmee een morele balans
kon worden opgemaakt, een afweging van deug
den en zonden.
Tot de quantificeerbare zonden behoorden roken
en drinken. Gedurende lange perioden hield Joan
Huydecoper bij hoeveel pijpen tabak hij rookte en
hoeveel hij dronk. Als hij zich schuldig voelde over
de hoeveelheid gebruikte hij morele termen als 'ex
ces' en 'debauche'. Als hij erin geslaagd was om
zich in te houden, noteerde hij iets als 'sober', of
'doodje braef'.
Roken en drinken waren menselijke zwakheden
die nog wel vergeeflijk waren als men er zich ten
minste niet al te uitbundig aan overgaf, want dan
konden ze een gevaar gaan vormen - voor het li
chaam, voor de ziel, en ook voor het beheer van het
maatschappelijk vermogen. Er bestonden genoeg
voorbeelden van lieden die door drankzucht en
losbandigheid zichzelf en hun familie hadden ge
ruïneerd. Roken en drinken was onlosmakelijk
verbonden met de regentencultuur, en voor wie
zichzelf niet in de gaten hield, kon debauche een
gewoonte worden.
Toen zijn zoon Johannes een bezoek bracht aan Pa
rijs gaf Huydecoper hem het traditionele advies
om zich niet in te laten met dobbelen en spelen, en
hij voegde daaraan toe: 'weest sober in den dranck,
mengende somtijdts wat water in de wijn'. Dat was
een advies dat hem na aan het hart lag. In februari
1681 werd Huydecoper namens Amsterdam be
noemd tot afgevaardigde in de admiraliteit, en bij
zijn entree werd hij uitgenodigd bij de prins, waar
'seer wierd gedroncken', aldus Huydecoper, wiens
weergave van de bijeenkomst nog het meest leek
op oorlogsverslaggeving. Toen de dampen waren
opgetrokken bleken twee van zijn collega's 'lelijck
uijt het veldt geslagen'. Zelf wist hij door voorzich
tigheid te betrachten redelijk op de been te blijven.
Als het op drinken aankwam was Huydecoper niet
zo snel uit het veld geslagen, maar hij dronk lang
niet altijd voor zijn plezier. In Den Haag werd al
veel steviger gedronken dan in Amsterdam, maar
het kon nog stugger. Daarom was Huydecoper niet
helemaal gelukkig toen hij in januari 1698 werd
uitgenodigd deel te nemen aan het afscheidsmaal
van 'de tsaar van Moscovien', Peter de Grote, dat
plaats vond in een zaal boven in het zogenaamde
'herenlogement' in Amsterdam. Huydecoper was
daar met een collega beneden, maar ze werden
door de tsaar uitgenodigd om aan te schuiven.
Huydecoper wilde eigenlijk niet, want hij was in
middels een dagje ouder (72) en hij kon niet meer
zo goed tegen drank. Maar hij kon er niet onder
uit. Hij liet zich overhalen om boven te komen en
werd daar prompt naast de tsaar gezet. Maar 'sien-
de dan dat men 2 pints romers prepareerde soo
maeckte een echapade'. Hij verliet de zaal, maar op
de trap werd hij in de kraag gevat en weer naar zijn
stoel gebracht, 'geen excuse krachtig genog sijnde
om mijn van deselve te excuseren, soo heb ick door
dien suren appel moeten bijten'. De tsaar hoorde
Huydecoper zeggen: 'wat duvel sulcke glasen', en
snauwde hem toe, 'een mes en coleire opvattende,
seg gij duvel'? De oude Huydecoper schrok en nam
vervolgens definitief de benen, nadat de tsaar hem
nog een kus ten afscheid had gegeven. Huydecoper
was vervolgens twee maanden ziek. Hij meende
dat zijn bloed door de drank grondig was bedor
ven.
Het administreren van deugden en zonden hielp
bij het sussen van het geweten. Voor een gerust ge
moed was het vooral nodig dat men zijn taken ge
wetensvol vervulde. Voor Huydecoper hield dat in
dat hij zich moest kunnen verantwoorden voor de
manier waarop hij zijn openbare ambten vervulde,
en voor de wijze waarop hij zich kweet van zijn
taak als pater familias. In beide gevallen kreeg men
te maken met verleiding, strijdige belangen, haat
en nijd en corruptie, en men moest daartussen zien
staande te blijven. Daarvoor was een portie agres
sie nodig, maar vooral tact, beheersing en overleg.
Een goed geweten hielp om standvastig te blijven.
'Het harnas van een goedt gemoet keert alle virige
pijlen af', aldus Joan Huydecoper.
[67]