Al met al een merkwaardige en ontnuchterende ervaring: terwijl minister d'Ancona in haar instal latierede van medio maart 1990 de totstandko ming van de rcb als 'geïntegreerd advieslichaam' nog karakteriseerde als een 'mijlpaal' en terwijl de leden van de rcb in hun gedwongen viersectorale symbiose nog volop doende waren behoedzaam de eerste schreden te zetten op het delicate pad van een 'integrale' advisering in alle of althans meer sectoren omvattende aangelegenheden, bleek deze 'integratie' alras een in wezen al gepas seerd station De 'integratie' van advisering zou alle sectoren van het rijkscultuurbeleid dienen te omvatten en de wijze van advisering zou nog veel 'generaier' moeten worden in een bovensectorale raad een 'onversneden' ad visering in specifiek sectorale archiefzaken zou ge dogen. Welnu, wat dat betreft is het allemaal erg meege vallen. In de drie andere afdelingen bleek al even zeer de wens te leven de eigen, specifiek sectorale zaken zelfstandig te behartigen en elkaar als afde lingen zo min mogelijk voor de voeten te lopen. Via een ruimhartige mandatering, die het ont staan van een interne bureaukratie en van een 'stroperige' interne besluitvorming voorkwam, maakte de Raad het elk van zijn vier afdelingen mogelijk bij gevraagde adviezen van sectorale aard met een betrekkelijk grote zelfstandigheid onder de vlag van de rcb te adviseren. Voor ongevraag de adviezen was weliswaar de tussenkomst van de rcb als zodanig nodig, maar die medewerking werd in voorkomende gevallen steeds vlot ver leend onder het stilzwijgende motto do ut des. Niet zelden bleken aan die ongevraagde adviezen trouwens bij nader inzien één of meer bovensec torale aspecten te kleven, die een bredere onder bouwing en een méér dan formele ondersteuning door de Raad in pleno mogelijk maakten. Terug blikkend kan en mag daarom gezegd worden, dat met de rcb best te leven viel. Weliswaar kostte deze de successieve voorzitters en vice-voorzitters van de rca de nodige vergadermiddagen extra per jaar, maar het zou ongerechtvaardigd zijn die al leen maar als 'verloren tijd' te bestempelen. 4 De RCB ingehaald door de RC De samenwerking van de representanten van de vier afdelingen in de Raad werd overigens ten zeerste bevorderd door de reeds in het najaar van 1992 bekend geworden plannen van de Minister van wvc tot samenvoeging van alle bestaande ad viesorganen op cultureel gebied tot één 'Raad voor het Cultuurbeleid'. In hun streven in die weldra onontkoombaar blijkende megaraad de belangen van een onafhankelijke en deskundige advisering in de sectorencluster van het cultuur behoud zo goed en zo breed mogelijk veilig te stellen, opereerden zij in grote eensgezindheid: in velerlei toonaard en vorm betoogde de rcb tel kens weer, dat in de te vormen nieuwe raad de vier afdelingen van de rcb als sectoren met een eigen identiteit herkenbaar zouden moeten 'terugko men' en dat óók in het kader van die nieuwe raad een onafhankelijke externe advisering ter zake van verplichte adviesaanvragen op grond van de Mo numentenwet, de (nieuwe) Archiefwet en de Wet tot behoud van cultuurbezit gewaarborgd zou moeten blijven.7 Wat de sector archieven betreft werd dit ijveren van de rcb in zoverre 'beloond', dat in de Memo rie van toelichting op het wetsontwerp dat uitein delijk in de Wet van 26 oktober 1995 resulteerde, het openbare archiefwezen genoemd werd als één van de 'aandachtsgebieden', die in de inrichting van de rc8 herkenbaar' - d.w.z. door één of meer leden gerepresenteerd - aanwezig dienen te zijn, terwijl volgens art. 2c, lid 1, van de nieuwe wet één van de drie commissies, die in elk geval onder de nieuwe raad zullen ressorteren, een commissie zal zijn 'ter voorbereiding van de adviezen die On ze Minister' - lees: de Staatssecretaris van ocw - 'ingevolge de Archiefwet 1962' - lees: de Archief wet 1995 - 'vraagt'. [16] 5 Samenstelling en vergader frequentie van de RCA: continuïteit Archief raad-RCA Aan het begin van haar vijfjarige bestaan ging de rca van start onder voorzitterschap van Prof dr D. P. Blok oud-voorzitter van de opgeheven Ar- chiefraad. De overige leden waren mr J.T. Ane- ma, prof dr J.C.H. Blom, prof dr A. H. Huus- sen*, prof dr P. M. M. Klep, prof mr O. Moorman van Kappen* (tevens vice-voorzitter), drs C.O.A. baron Schimmelpenninck van der Oije*, drs A. Sprey*, mr C. J. D. Waal*, P. H. M. Waters* en drs B. Woelderink. Een tamelijk evenwichtige 'mix' van personen afkomstig uit de sfeer van archief vormers (openbaar bestuur, notariaat), archiefbe heerders (in ruime zin, tevens het beheer van nog met naar een openbare archiefbewaarplaats over gebrachte archieven omvattend) en archiefgebrui kers (professionele en niet-professionele) evenals dat in de Archiefraad het geval geweest was. Niet minder dan zeven van de elf leden hadden reeds zitting gehad in de Archiefraad'7, onder wie de voorzitter en de vice-voorzitter. Verre van een continuïteitsbreuk dus, hetgeen al evenzeer bleek uit één van de eerste 'huishoudelijke' besluiten van de rca, namelijk om bij de nummering van haar vergaderingen en adviezen de Archiefraad- nummering voort te zetten: de eerste vergadering van de rca werd dusdoende de 92ste, haar eerste advies nr. 363. Sterk continuïteitsbevorderend was trouwens ook de toevoeging van mr L. Lieu- wes als ambtelijk secretaris aan de rca, een func tie, die hij ook bij de Archiefraad al bekleed had, zelfs bij reïteratie.'0 Per 1 januari 1993 traden de leden Blok, Blom en Waal wegens ommekomst van hun benoemings termijn af; in hun plaats traden mr J.H.J. Da niels, prof dr P. A. Hendrikx en prof dr A.E. Ker sten tot de rca toe. Het voorzitterschap ging over op prof mr Moorman van Kappen, terwijl drs Woelderink vice-voorzitter werd. Precies een jaar later trad de heer Schimmelpenninck van der Oije als lid af. Hij werd opgevolgd door drs I.W.L.A. Caminada, die reeds lang van Commissie-m van eerst de Archiefraad, later de rca deel had uitge maakt. In de opvolging van de heer Sprey, die de RCA begin oktober 1994 door de dood ontviel, werd door het ministerie gezien de toen al verge vorderde plannen tot instelling van een nieuwe megaraad op het terrein van het cultuurbeleid niet meer voorzien. De eerste vergadering van de rca vond op 12 maart t990 plaats, de laatste, de 'postume' 116de, op 8 december 1995. Vier en rwintig vergaderingen in een periode van vijf jaren geeft een gemiddelde van 4 a 5 vergaderingen per jaar. Ook dit gemid delde lag geheel en al in de lijn van de vroegere Archiefraad. 6 De commissies wan de RCA Evenals de Archiefraad kende ook de rca haar vaste subcommissies, ten dele uit RCA-leden, ten dele uit deskundigen-niet-leden van de rca be staande. Bij de start van de rca in 1990 waren er drie zulke vaste commissies: Commissie-i ter pre advisering over aangelegenheden betreffende het beheer en gebruik van archieven, Commissie-11 ter preadvisering in aangelegenheden betreffende subsidiëring door de rijksoverheid van archief diensten van lagere overheden en Commissie-in ter preadvisering inzake ontwerp-vernietigings- lijsten (later: selectielijsten). Conform de traditie in dezen bij de voormalige Archiefraad werd elk dezer vaste commissies öf door de voorzitter óf door de vice-voorzitter van de rca voorgezeten. Terwijl de Commissies-I en -11 na 1991 zachtkens insliepen - Cie-i wegens overbelasting van de rca met andere zaken, Cie-11 omdat subsidies van de ze aard niet meer uit 's rijks kas verstrekt werden - kreeg Commissie-m het zwaar te verduren. Im mers, in de loop van haar vijfjarige bestaan ver schoof het zwaartepunt van de veelsoortige zaken, waaromtrent de rca moest of meende te moeten adviseren, onmiskenbaar steeds meer in de rich ting van de problemen rond de selectie en vernie tiging van archiefbescheiden, deels als gevolg van het zgn. PivoT-project van de rijksarchiefdienst (rad), deels door allerlei andere ontwikkelingen [17]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1996 | | pagina 9