Noten sterk hiërarchisch gelede organisatie is het niet ge makkelijk één archiefvormer aan te wijzen en om gekeerd is ook de fysieke verschijningsvorm van het archief van één archiefvormer diffuus. Waar liggen de grenzen van het archief? Het definiëren van het archiefbestand, dat wil zeggen het bepalen welke archiefbestanddelen tot het archief behoren, is in zulke gevallen moeilijk, zo niet onmogelijk. Stop pen we het stuk in het ene bestand en laten we het uit het andere weg, dan gaat er wezenlijke informa tie over de context van het stuk verloren.9 Cook ziet als reden voor dit dilemma het feit dat men een archiefbestand te veel als 'a physical entity rather than as a conceptual arrangement' ziet. Cook beschouwt het bestand niet als een tastbare eenehid, maar veel meer als een abstract concept. De oplossing door het gebruik van beschrijvingen op verscheidene plaatsen (nummerloze verwijzin gen) is een eerste stap in de goede richting, vindt hij. Ideaal zou een systeem zijn met daarin zowel beschrijvingen van de administratieve handelingen als van het fysieke stuk. Deze twee beschrijvingen dienen naar elkaar (en indien nodig naar andere be schrijvingen) te verwijzen. De uitkomst van een dergelijke benadering is dan niet zozeer een klassie ke inventaris, die te beperkt is om alle dwarsver banden aan te wijzen, maar eerder een geautomati seerd gegevensbestand (database). In dit verband wijst Cook ook op bestanden die over een langere periode door verscheidene vor mers zijn voortgebracht. De al eerder genoemde floreenkohieren zijn hiervan een voorbeeld. Min- dergetal, Rekenkamer, bestuursinstellingen in de Bataafse en Franse Tijd en Gedeputeerde Staten hebben met de kohieren gewerkt. Strikt genomen, zou de serie over de verschillende archiefvormers moeten worden verdeeld. Toch staan de kohieren in het depot bijeen en worden ze ook als één serie beschreven in de inventaris van de Rekenkamer. Er zijn archivistische regels aan te voeren waarom het bijeenhouden van de floreenkohieren afgekeurd zou moeten worden; in het licht van het voorgaan de is voor het bijeenhouden van het bestand alles te zeggen. Kan Cooks zienswijze ons helpen ten aanzien van het transmissieprobleem? Want waarin verschilt transmissie van de bovenstaande problematiek, waarbij verscheidene archiefvormers betrokken zijn bij een nogal diffuus archiefbestand? Gaat het bij transmissie niet om hetzelfde, met als enige ver schil dat de archiefvormers niet gelijktijdig werken, maar elkaar aflossen in de tijd? Het probleem van de transmissie is hier tot nog toe als een fysiek probleem beschouwd: tot welk ar chiefgedeelte behoort een stuk? In welk depot, op welke plank, naast welk ander stuk dient het be treffende archiefstuk te worden geplaatst? Archiva rissen zijn vaak geneigd te spreken van archieven als een 'organisch' geheel,10 maar helaas lijkt mij het organische in de fysieke ordening ver te zoeken en blijft een archief een verzameling losse papieren, wanneer niet de samenhang tussen de losse be standdelen wordt aangegeven. Het aangeven van samenhang kan alleen in een inventaris, hetzij op papier, hetzij digitaal. Het organische van een ar chief wordt dus niet bepaald door de manier van opbergen, maar door de manier van beschrijven. Er moet een relatie worden gelegd tussen het tastbare stuk en de administratieve handeling. Een archief bestanddeel waarmee verscheidene archiefvormers hebben gewerkt, moet onder al deze vormers wor den beschreven. De context van de bestanden, die bestaat uit een beschrijving van de administratieve handelingen waarin de stukken hebben gediend, mag niet tekort worden gedaan. Men zal geneigd zijn het gebruik van blanco nummers als onwense lijk te beschouwen, zolang het inventarisnummer twee betekenissen houdt: een logische nummering en een fysieke nummering. Het vraagstuk van transmissie kan daarmee tot een beschrijvingsprobleem teruggebracht worden. In feite doet het er dus niet veel toe of een 'getransmit- teerd' archiefbestanddeel fysiek wordt terugge voerd naar de oorspronkelijke archiefvormer of niet, zolang het maar onder meerdere archiefvoe- mers wordt genoemd en beschreven. [26] 5 Beginsel? En kunnen we nog van een beginsel spreken? De term beginsel dook op om te verdedigen waarom bepaalde stukken uit archieven werden losgemaakt en naar andere archieven, waarvan ze nooit deel hadden uitgemaakt, werden overgebracht. Maar wanneer archief stukken overgaan van de ene orga nisatie naar de andere omdat bepaalde taken over gaan, dan kunnen we niet van een beginsel spreken, maar gaat het om een praktijk. Transmissie is een praktijk die zich voordoet tijdens het beheer door de administratie die nu eenmaal informatie van bij voorbeeld de rechtsvoorganger nodig heeft om ta ken uit te kunnen voeren. Wanneer de stukken ieder administratief belang verloren hebben, moet de archivaris recht doen het het hele adminsitratieve proces waarin de stukken hebben gefunctioneerd. Bij de beschrijving van de archieven van zowel de oorspronkelijke archiefvor mer als van de taakopvolger dient hij aan te geven dat beide administraties met de stukken hebben ge werkt. In beide inventarissen moeten de stukken dus worden genoemd. Op welke plaats in het depot hij ze uiteindelijk zal opbergen is van onderge schikt belang. Transmissie is dus een praktijk, die de archivaris, wil hij de context niet tekort doen, moet respecte ren, heozeer die praktijk ook in tegenstelling lijkt met het bestemmingsbeginsel. 1 Verslagen omtrent's Rijks oude archieven, 2eseriexiv 1941)6. 2 Reeds bij een eerdere ruil in 1926 had Bijlsma's voorganger Fruin der gelijke beginselen geformuleerd en Bijlsma zelf meende in het kb van 2 september 1919 Stb. 552, dat de verdeling van de archieven over de Rijksarchiefbewaarplaatsen regel de, naast het herkomstbeginsel ook zijn transmissiebeginsel te kunnen ontdekken. Ook de Handleiding, par. 5 en 5 3, behandelt deze regel, die Bijlsma later het transmissiebe ginsel zou noemen 3 W.J. Formsma,'Het inventariseren van archieven', nab 77 (1973) 37. 4 W.J. Meeuwissen,'Deordenings- beginselen opnieuw aan de orde gesteld',nab 83 (1979) 165-166. 5 Ibidem. 6 P.J. Scott, C. D. Smith en G. Finlay, 'Archives and administrative change. Some methods and approaches (part 2)', Archives and manuscripts 7 (1979) 151-165, hier 154-159. 7 P.Nieuwland, A. Pietersmaen O. Kuipers, Inventaris van de archie ven van de gewestelijke bestuurs instellingen in Friesland 1795-1813(1815) (Leeuwarden, 1988) 52-53. 8 Ditdeedzichookvoormetandere kohieren. Hoewel in de instructie voor de bode van de Rekenkamer alleen is bepaald dat hi j de specie kohieren van het College moest overbrengen naar het Landschaps huis voor de jaarlijkse revisie door het Mindergetal, mogen we aan nemen dat hij dit ook bij de andere kohieren deed (Rijksarchiefin Friesland, Rekenkamerarchief, resolutie Rekenkamer 11 mei 1784, inv. nr. 3004, f. 35-40). 9 Zie voor deze zaken Terry Cook, 'The concept of the archival fonds in the postcustodial era: theory, problems end solutions', Archivaria35 1993) 24_37- 10 S. MullerFz.,J. A. Feithen R. Fruin Th. Az., Handleidingvoorhet ordenen en beschrijven van archie ven (2e druk; Groningen, 1920) paragraaf 2; voor een bestrijding van deze negentiende eeuwse 'organische denkwijze', zie W. J. van Hoboken in nab 62 (1957- 1958) 123-126. Toch keert het idee telkens terug, zoals in Cook's aan gehaalde werk, p. 27: 'the organic nature of the fonds'. [27]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1996 | | pagina 14