Veremgingsmeuws Jaarrede van de voorzitter Tijdens de ledenvergadering van 30 maart 1995 sprak voorzitterdrs J. H. M. Wieland de traditionele jaarrede uit, welke nog altijd als 'mededeling' is ge agendeerd. De voorzitter benadrukte het volgende: Deze mededeling gaat over de emancipatie van de archivaris en is bewust eenzijdig. Dames en heren, Archieven horen bij overheid. Zonder overheid is er geen archief. Althans zo was het. En de archiva ris hoorde daarbij, verlengstuk van de (overheids) administratie. Pas sedert de negentiende eeuw kwam er een ontwikkeling waarbij ook particuliere archieven als zodanig erkend werden, overigens weer in verschillende mate, naar gelang het soort archief De archivaris mag zich buiten het gebied van de overheid begeven, al gaat de Archiefwet 1962 in artikel I, de begripsbepaling, nog uit van in eerste instantie overheidsarchief Er is een over eenkomst, een beschikking of een uit 'anderen hoofde in een archiefbewaarplaats berusten' voor nodig om als archief, in zin van de wet, erkend te worden. Met de wet die weldra, hopen wij, tot ver vanging zal dienen, is het op dat punt niet anders gesteld. Maar toch, soms is er, vanuit het beleid een ander geluid. Een notitie 'Ministeriële verant woordelijkheid voor het Archiefwezen', een zwa- nezang van het ministerie van wvc uit de zomer van 1995 stelt: 'wvc is verantwoordelijk voor dat deel van de archieven, dat als openbaar cultuur goed dient te worden behouden'. Dat geeft de bur ger moed, om een tweetal redenen. Ten eerste, de minister voelt zich verantwoor delijk, nee is verantwoordelijk. Dat geeft warme gevoelens. Ten tweede, de minister is verantwoor delijk voor cultuurgoed. Ik moet mij toch sterk vergissen, wil daarmee vooral overheidsarchief be doeld zijn. De tien procent die daar zo ongeveer van overblijft is bedoeld om het overheidshande len op hoofdlijnen te kunnen reconstrueren. Badi nerend gezegd, de Staatsbladen en de Staatscou rant met enkele bijlaagjes. Als dat cultuur is, is alles cultuur. Maar de minister is blijkens de geciteerde uitspraak ook verantwoordelijk voor de balboekjes, de geleer de correspondenties, de kaarten, de bespiegelingen, de hartekreten, de partituren en de ontwerpen. Zoiets als wat Naipaul schreef in 'A way in the world' over de 'Miranda Papers'. Miranda een achttiende-/negentiende-eeuwse Venezolaanse vrij heidsstrijder of avonturier, zo men wil. Deze 'Mi randa Papers' werden uitgegeven tussen 1924 en 1950. De eerste delen in een zeer bewerkte versie. Over de laatste, in Havana uitgegeven delen, schrijft Naipaul, 'These Havana volumes, in which the papers appear just as Miranda preserved them, the ephemeral mixed up with more formal things, without editorial gloss or interference, seem still warm with the live of the man'. Nu lijkt de nieuwe Archiefwet perspectief te bie den, wanneer men van een dergelijk gezichtspunt uitgaat. De werkingssfeer wordt uitgebreid. Dus de nutsbedrijven, of toch weer niet, en soms mis schien wel een kunststichting, dezulke waar de overheid een dikke vinger in de pap heeft. Maar bewuste cultuurpolitiek is dit meen ik niet. Eerder heeft het iets anachronistisch. Terwijl de overheid alom terugtrekkende bewegingen maakt, wordt de werkingssfeer van de Archiefwet uitgebreid. Onge twijfeld een gevolg van de lange incubatietijd van de Archiefwet. [128 Het wordt tijd om systematischer na te denken over het functioneren van archieven in de cultuur historische context. Ik doel nu niet op de selectie, de inputzijde om het zo te noemen, hoe belangrijk overigens ook. Het werk wat daar verzet is met be trekking tot theorievorming, methodenontwikke- üng en operationalisering is indrukwekkend. Maar ik doel op het gebruik. Daar bestaan ernstige mis vattingen over. Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de directeur van het Van Gogh museum in het ja nuarinummer van 'Uitleg', een blad van ocw. Ik citeer: Het spreekt voor zich dat een museum zich moet openstellen voor het publiek; zonder bezoe kers is het een archief'. Natuurlijk vinden wij dit onzin, en wij hebben daarin gelijk zoals altijd, maar de uitspraak wordt wel gedaan. Nu biedt de onderbrenging van het archiefwezen en de rest van de cultuur bij het ministerie van ocw uitgelezen kansen om de werkingssfeer te verbreden, niet van de Archiefwet, maar van het functioneren van archiefdiensten, bijvoorbeeld richting onderwijs. Men moet zich echter daarbij wel vragen durven stellen. Een ervan, op het terrein van het historisch onderzoek wil ik hier stellen. Overheidsarchieven vormen voor contemporain onderzoek slechts een deel van de informatie. An dere bronnen zijn minstens zo belangrijk. Er zijn andere, en misschien wel betere manieren, om een nagenoeg parallelle geschiedschrijving (ik zeg niet parallelle selectie) te beoefenen. Zonder overheids archieven in strikte zin. Het zoeven genoemde boek van Naipaul is een voorbeeld. Wat zou er gebeuren wanneer een '1 o-jaren blok' gedigitaliseerd of niet, integraal aan de vergetelheid zou worden prijs gegeven. Voor de verontruste toe hoorder: stukken met rechtszekerheids-aspecten worden uitgezonderd. Zou bij een dergelijke han delwijze, een moratorium van 10 jaar, geen inspec tie, geen gehakketak over goede en geordende staat, de geschiedbeoefening schade lijden? Ik verwijs in dit verband ook naar de oratie van Ketelaar, die zijn studenten onderzoek liet doen naar het gebruik van archieven bij publikaties met betrekking tot de Nederlandse sociaal-economi sche geschiedenis van de negentiende en twintigste eeuw. Bijna 50% van de onderzoekers gebruikte geen archieven. Ik ben zeer benieuwd naar de be loofde nadere analyse, en de conclusies die wij daaraan kunnen verbinden om tot een beter ge bruik van archieven te komen, in relatie ook tot het gebruik van de andere bronnen. Nu heb ik wel de indruk dat het cultuurhistorisch aspect van archiefwerk anderszins meer nadruk be gint te krijgen. Want de gebruiker is ontdekt, of herontdekt, en wij zijn zeer geïnteresseerd in zijn wensen want hij kan geld in het laatje brengen. Dat mag en dat is niet nieuw. Laatst hoorde ik Von der Dunk Goethe citeren: 'ohne Geld wird nicht gedichtet'. Misschien lijkt de vraag die ik stelde onzinnig. Wij kennen het antwoord. Toch mag de vraag (en soortgelijke vragen) gesteld worden. Het hangt van de overtuigingskracht van onszelf af of het antwoord maatschappelijk ontvankelijk verklaard wordt. Het is noodzakelijk naar mijn mening te kiezen op een aantal punten met betrekking tot het maat schappelijk functioneren. Ik leg ze U voor. Niet om hier nu de keuzes te maken, maar om een dis cussie op gang te brengen, of voort te zetten. De eerste vraag: is er bij het kijken naar archie ven niet te veel een administratieve in plaats van een maatschappelijke oriëntatie? Natuurlijk kijken wij naar toekomst en verleden, maar dat is geen ex clusief kenmerk van archivarissen. Natuurlijk kij ken wij naar de administratie, maar naar mijn me ning dient dat te gebeuren met het oog op toekom- stig gebruik, en dat liefst vanuit een visie. Ik vraag me af of de kern van ons vak ligt op een markt, om de term te gebruiken, waar andere instellingen en bureaus zich al verdringen. Het hangt samen met de identiteit die wij zelf wensen. Er zijn aardige voorbeelden om de dilemma's op dit gebied te illus treren, in de discussies over wat te bewaren van di gitale archieven. Of alleen die bescheiden, onge acht de vorm, die door een systeem geproduceerd zijn en gebruikt bij het handelen, of het hele onder liggende systeem, waarmee ook stukken gemaakt kunnen worden tot in lengte der jaren die in een ac tuele situatie nooit gemaakt zijn, de virtuele docu menten. Doet het aan één einde van de schaal den ken aan het bewaren van de hersens van Einstein - en dat is niet nodig want wij hebben zelf hersens - [129]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1995 | | pagina 37