[«9]
geweest of nog steeds zijn voor de nationale veilig
heid en het defensiebeleid van ons land en dat van
andere staten. Er zijn immers in het verleden ge
heime afspraken gemaakt met betrekking tot de
toekomstige verdediging van Nederland en het is
uiteraard evident dat zulke overeenkomsten tot
standkomen na lange en meestal streng geheime
diplomatieke onderhandelingen.
Het zijn natuurlijk ook vaak gesprekken die te ma
ken hebben met het opgeven van een deel van de
nationale soevereiniteit en dit hele proces van give
and take in zulke onderhandelingen is vaak een
gebeuren dat ruim 30 jaar na dato af en toe nog
steeds moeilijk kan liggen. Mijn eerste kennisma
king met de wob in Nederland gebeurde dan ook
juist op dit terrein. Het betrof de afsluitende en
laatste onderhandelingsronde over het Noordat-
lantisch verdrag in maart 1949. Met betrekking tot
de voorafgaande periode hadden collega Zeeman
en ik ontdekt dat de toenmalige minister van Bui
tenlandse Zaken, Dirk Stikker, sterk overwogen
had om Nederland buiten de navo te houden.
Toen wij naar aanleiding van deze opmerkelijke
vondst meer over de achterliggende overwegingen
wilden weten, kwam al vrij snel een weigering.
Motivering van de zijde van het ministerie: dit wa
ren NAVo-documenten en die vielen niet onder
WOB.
Ter toelichting: de navo heeft nog steeds geen
eigen regime voor wat betreft toegang tot de ar
chieven en anno 1995 zijn de meeste NAVO-archie-
ven, ook uit begin jaren '50, nog steeds gesloten
voor wetenschappelijk onderzoek. Gelukkig wordt
er nu in NAVo-verband gestudeerd om sommige
categorieën documenten ouder dan 30 jaar voor
wetenschappelijk onderzoek ter beschikking te
stellen.
Wij beargumenteerden echter dat juist onderhan
deld werd over de oprichting van de navo en dat
er derhalve absoluut geen sprake van NAVO-docu-
menten kon zijn simpelweg vanuit het gegeven dat
de organisatie nog niet bestond. Het pleit was snel
beslecht en het kostte de woB-ambtenaar van het
betrokken ministerie weinig moeite om de, bij
deze kwestie, betrokken beleidsafdeling te overtui
gen van de onhoudbaarheid van hun ingenomen
standpunt. Inzage werd verleend maar de onder
zoekers kregen via via te horen 'dat deze onderzoe
kers nooit meer behoefden te solliciteren bij dit
ministerie'. Mijn eerste ervaring met de wob had
dus direct een mogelijk prachtige carriëre bij één
ministerie voorgoed geblokkeerd. Wij namen het
echter niet al te zwaar op want misschien was het
wel een grapje en wij rekenden erop dat de tijd alle
wonden zou helen. Dit is ook gebeurd en mijn re
latie met dit ministerie is zonder enig voorbehoud
meer dan uitstekend te noemen.
Nogmaals, het zal evident zijn dat de wetenschap
per die onderzoek verricht naar het buitenlandse
en defensiebeleid al gauw in aanraking komt met
gevoelige archieven die grenzen aan het niet tot
moeilijk te betreden domein van de staatsveilig
heid. Dit gebied lijkt natuurlijk al helemaal ontoe
gankelijk als de onderzoeker zich gaat bezighou
den met de geschiedschrijving van het werk van
Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
En daarmee kom ik op het tweede onderzoekster
rein waarop ik mij de laatste jaren heb gespeciali
seerd.
Om specifieker te worden: samen met mijn col
lega Bob de Graaff werk ik thans aan een omvang
rijk project inhoudende de volledige geschiedenis
van de Inlichtingendienst Buitenland (idb) die
tussen 1946-1994 heeft bestaan. U zult begrijpen
dat archieven van Nederlandse inlichtingen- en
veiligheidsdiensten zoals de bvd, mid en idb (ver
geleken met de archieven van veel ministeries en in
stanties) niet makkelijk toegankelijk zijn voor we
tenschappelijk onderzoek. Laat ik echter direct het
misverstand uit de weg ruimen als zouden deze ar
chieven ontoegankelijk zijn. Zowel bvd als mid
hanteren een termijn van dertig jaar voor wat be
treft toegang tot hun archieven.
Onze ervaringen voor wat betreft de idb lagen
echter iets anders. Aanvankelijk waren wij abso
luut niet van plan om die complete geschiedenis te
gaan vastleggen en speelden wij alleen met de ge
dachte om een reconstructie te schrijven van de
reis die twee Nederlandse spionnen in het begin
van de jaren zestig naar de Sovjetunie hadden ge
maakt. In een auto vol met fotocamera's voorzien
van grote telelenzen maakten deze twee agenten
[1x8]
een toeristische tocht naar de Krim om daarna aan
de Tsjechisch-Russische grens gearresteerd te wor
den op verdenking van spionage. Zij werden tot
een langdurige gevangenisstraf veroordeeld maar
werden na enkele jaren weer vrijgelaten.
Een wob-aanvraag om inzage in het archiefmate
riaal met betrekking tot deze spionagereis werd
evenwel resoluut van de hand gewezen. Alhoewel
één agent ons toestemming had verleend tot inzage
in het archiefmateriaal voerde het ministerie aan
dat openbaarmaking de privacy kon schenden van
de andere agent. Daarnaast kon openbaarmaking
de staatsveiligheid in gevaar brengen ook al had de
gebeurtenis meer dan 30 jaar geleden plaatsgevon
den.
Wij wendden ons tot de Afdeling Rechtspraak van
de Raad van State met een verzoek om schorsing
van het ministeriële besluit. Op de zitting verklaar
de de vertegenwoordiger van het ministerie dat een
bepaald document inmiddels verdwenen was. 'Het
was al werkende zoekgeraakt'. In Engeland gaan ze
daar trouwens wel wat professioneler mee om.
Daar stelt men gewoon over een verdwenen ar
chiefstuk: This document was lost while being
transferred from the Foreign Office to the Public
Record Office'. Kennelijk vervoert men in Londen
overheidsarchieven in de open laadbak van een
vrachtwagen.
Dat dit echter in ons land kon gebeuren, hadden
wij niet voor mogelijk gehouden. De verwarring
zou echter nog groter worden en bijna Kafkaiaanse
trekken gaan vertonen. Tijdens een hoorzitting op
het ministerie stelde de bewuste ambtenaar nooit
te hebben gezegd dat het document was zoekge
raakt. Dat kon niet want het had namelijk nooit
bestaan en kon dus ook niet zoekraken. Wij wezen
hem echter op een door hem ondertekende brief
waarin het bestaan van het document werd ver
meld alsmede op het verslag van de zitting bij de
Raad van State waarin wel degelijk door hem de
bewuste zin werd uitgesproken. Tevens had een
aanwezige een bandopname gemaakt waarop de
gewraakte uitspraak te beluisteren viel. Het mocht
echter niet baten en de procedure bij de Raad van
State loopt derhalve nog steeds.
En hiermee kom ik gelijk bij één van de ergernissen
voor de gebruikers van de wob: de vaak lange
wachttijden bij de Raad van State. Ons verzoek tot
archiefinzage over deze twee spionnen ligt inmid
dels nu al ruim twee jaar bij de afdeling recht
spraak en er is nog steeds geen enkel zicht op een
nieuwe datum van een zitting waardoor een defini
tieve beschikking vooralsnog nog wel even op zich
zal laten wachten.
Dit was dus al een merkwaardige ervaring voor de
onderzoeker die op basis van de wob de eerste
voetstappen zet op het nagenoeg onbetreden pad
van de geschiedschrijving over inlichtingen- en
veiligheidsdiensten. De hierna volgende gebeurte
nissen zouden nog curieuzer worden en die eerde
re ondervindingen doen verbleken. In ons speci
fieke geval dient wellicht nog eens extra benadrukt
te worden dat de woB-aanvrager er praktisch al
leen voorstaat. Zelfs als tijdens de woB-procedure
wordt geconstateerd dat op het bewuste ministerie
niet toegestane vernietiging van bepaalde archief
collecties heeft plaatsgevonden dan nog wordt er
van bevoegde zijde ondanks de nodige aandrang
hier met tegen opgetreden. Nog zonderlinger
wordt deze affaire als er een nieuwe gerichte wob-
aanvraag naar dit ministerie de deur uitgaat met
de daarbij behorende archief- en doosnummers.
Blijkbaar kan een dergelijke aanvraag sommige de
partementen behoorlijk in paniek brengen want al
snel meldde het betrokken ministerie zich bij het
Algemeen Rijksarchief. In de eerste plaats deelde
men mee dat bepaalde, door ons aangevraagde,
dossiers spoorloos waren. Of het ara die soms
had? In de tweede plaats beschuldigde men twee
medewerkers van het ara van lekken naar de aan-
vragers. Je komt dan als onderzoeker in een vreem
de en vervelende positie te verkeren als blijkt dat
deze twee medewerkers niet voldoende steun krij
gen om die volstrekt incorrecte beschuldiging te
ontzenuwen. Alhoewel het volstrekt niet op de weg
van de woB-aanvrager ligt, hebben we maar tegen
over het betrokken ministerie middels een (bijna
notarieel beëdigde) afgegeven verklaring trachten
duidelijk te maken dat de informatie in de wob-
aanvraag volstrekt niet van de zijde van de twee
ARA-medewerkers afkomstig was. En voor alle ze-