de persoon zelf of wordt die door een instantie ver zameld - openlijk of zonder dat de betrokkene er weet van heeft? Volgens mij worden voor de histo rische onderzoeker de waarde van de bron èn de toegang tot de bron bepaald zowel door de mate waarin de burger de vrijheid heeft gehad om over zichzelf informatie te verstrekken als door de mate waarin de burger de mogelijkheid had om de gere gistreerde gegevens en hun gebruik te controleren en te corrigeren. Indien óver de burger gegevens zijn verzameld niet omdat hijzelf een overheids dienst vroeg, maar omdat de overheid dat verza melen nodig achtte, vind ik de vrijheid tot gebruik voor historisch onderzoek een stuk minder. Cook merkt op dat hoe meer ruimte het over heidsprogramma aan eigen inzicht en variatie laat, hoe groter de kans is dat de ingeleverde, verzamel de en bewerkte persoonsinformatie zelfstandige betekenis heeft voor de 'verbeelding' van de wissel werking tussen overheid en burger. Die verbeel ding wordt, behalve door de overheidstaak, ook bepaald door de agencyde overheidsinstelling die de taak uitvoert. Op haar beurt wordt die instel ling beïnvloed door haar medewerkers en door de cultuur, de ideologie, zowel erbinnen als erbuiten. Het Militair Gezag verschilt van een arbeidsbureau en een arbeidsbureau verschilt van een belastingin spectie. Die verschillen beïnvloeden de manier waarop de persoonsinformatie wordt verzameld, bewerkt en gebruikt. Gebruik ook door de histori sche onderzoeker die zijn bronnen slechts kan waarderen in de historische en institutionele con text waarin de persoonsinformatie is ontstaan. De derde factor in de interactie tussen overheid en burger is de burger zelf. Hoeveel van de ideeën, emoties en opinies van de burger zijn in de regis traties te vinden? Hoeveel laat de persoon van zich zelf zien? Hoe betrouwbaar is de door de betrokke ne over zichzelf of de door derden verstrekte infor matie? De professionele onderzoeker houdt daarmee rekening, al is vaak het probleem dat hij niet meer weet welk materiaal hij mag geloven, laat staan wat hij kan gebruiken'.23 Beleid, instelling, burger - deze drie variabelen be palen de waardering van de persoonsinformatie: is zij een eerlijke verbeelding van de interactie tussen burger en overheid of geeft zij een vertekend, indi rect of oneerlijk beeld? 24 Zuiver of onzuiver - met alle gradaties daartussen. Deze waardering van persoonsinformatie, zo bepleit ik, moet de basis vormen van de beslissing onder welke voorwaar den de persoonsinformatie toegankelijk is - wat ik eerder noemde de tweede laag van privacybescher ming, door reglementering van de verstrekking en de openbaarmaking van persoonsinformatie. Zo stel ik mij voor dat bijvoorbeeld persoonsin formatie die door de betrokkene zelf vrijwillig en in een genormeerd proces is verstrekt aan een in stelling die als een 'beschikkingenfabriek' optrad, dat die persoonsinformatie een zwakkere bescher ming vergt dan intieme gegevens, door denuncian- ten aangebracht bij en gebruikt door een politieke opsporingsdienst, zonder dat van hoor en weder hoor sprake was. Voor de eerste soort is bescher ming door de eerder genoemde onderzoekersver klaring voldoende, mogelijk zelfs zónder het voor schrift dat de publikatie tevoren aan de Rijks- of gemeentearchivaris moet worden voorgelegd. Dat betekent dus dat de verantwoordelijkheid voor een juist gebruik van de persoonsinformatie wordt gelegd bij de onderzoeker, die moet beloven niets te zullen publiceren waardoor de belangen van nog levende personen onevenredig kunnen worden geschaad. Bij deze soort persoonsinforma tie onderscheid ik dus twee verantwoordelijkhe den: die van de archivaris voor de waardering en de reglementering en die van de onderzoeker voor het gebruik. Echter: voor de tweede categorie persoonsinfor matie (in het voorbeeld: die welke door een politie ke opsporingsdienst werd verzameld) zal, denk ik, de klassieke onderzoekersverklaring onvoldoende zijn. Niet zozeer omdat deze persoonsinformatie gevoeliger zou zijn, maar omdat in het gegeven voorbeeld de zuiverheid, de integriteit van de drie hoeksverhouding overheidsbeleid-overheidsinstel- ling-burger zoveel minder is. Hoe minder die inte griteit, hoe strikter de bescherming van de in die driehoek gevormde persoonsinformatie. Bescher ming van de integriteit van de relatie tussen burger en overheid vloeit voort uit de opdracht aan de ar chivaris om de integriteit van de archieven te waar borgen, aldus Heather MacNeil, een andere Cana dese collega, die haar dissertatie wijdde aan de [106] ethiek van openbaarmaking van persoonsinforma tie in openbare archieven.23 Integriteit, objectivi teit en onpartijdigheid zijn de trefwoorden van de ontwerp International code of ethics an de Interna tional Council on Archives.26 Die integriteit, die morele zuiverheid van het onderzoek, moet de basis vormen voor strikte be scherming van persoonsinformatie waarvoor de ge bruikelijke onderzoekersverklaring niet voldoende is. Daarbij gaat het niet om beoordeling van de per soon van de onderzoeker, tenzij duidelijk is door eerder gedrag of nalaten dat de archiefbescheiden aan hem niet veilig kunnen worden toevertrouwd. Het gaat om beoordeling van doel en methode van het onderzoek. Zoals in een strafvordering het doel niet alle middelen heiligt, zo heeft ook het histo risch onderzoek zijn grenzen.27 Die zou men kun nen vaststellen door intersubjectieve toetsing in een ethical review process zoals gebruikelijk in me disch onderzoek en zoals voor archiefonderzoek wordt beschreven door MacNeil, op basis van de Amerikaanse en Canadese praktijk.28 Anders echter dan MacNeil - en in ons land Holvast29 - meen ik dat toetsing van historisch on derzoek aan een gedragscode voor onderzoekers niet de primaire taak van de archivaris is. De archi varis heeft het onderzoek niet te waarderen: dat be hoort tot het professionele domein van de histori cus, gesteund door de ethicus en de jurist.30 Laten de onderzoeksscholen, het Nederlands Historisch Genootschap en nwo komen tot een gedragscode en tot commissies voor ethische beoordeling. De archivaris dient zich mijns inziens te beperken tot de waardering van de persoonsinformatie volgens het model van Cook. In de beperking toont zich de meester, meester in het waarderen van archieven, als grondslag voor de bescherming van de integri teit van de relatie tussen burger en overheid. Dat vergt ethisch verantwoord handelen. Moten Deze voordracht is een enigszins bewerkte versie van mijn bijdrage 'Recht op weten, recht op verge ten? Persoonsinformatie in open bare archieven' tijdens het collo quium 'Bronnen en geschied schrijving met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog', georgani seerd door het Rijksarchief in Noord-Brabant en het Rijksinsti tuut voor Oorlogsdocumentatie, 30 september 1994. 1 F. C. J. Ketelaar, 'De 'nieuwe' openbaarheid in de Archiefwet', nab 95 (1991) 308-320. 2 Dit beeld van lagen van bescher ming ontleen ik aan: H. Raaska, Personalprivacy and the archivist (niet-gepubliceerde scriptie, nara Professional Career Training Program, April 1989). 3 Ketelaar, 'De "nieuwe" openbaar heid', 316. 4 De commissie regeling openbaar heid archieven wees het gebruik van termen als 'wetenschappelijk onderzoek', van 'wetenschappelij ke aard', 'zo objectief mogelijke voorlichting'e.d. af: nab 89 (1985) 220. 5 Beschikking van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en We tenschappen van 8 december 1994, Staatscourant nr. 243, gewijzigd bij beschikking van 17 maart 1995. 6 nab 88 (1984) 394-398. 7 Rapport van de commissie rege ling openbaarheid archieven, in: nab 89 (1985) 215-223. Zie ook: RC.J. Ketelaar, 'Groninger mo dellen van overeenkomsten inzake particuliere archieven', nab 89 (J985) 224-226; RC.J. Ketelaar, 'Overdracht van particuliere archieven', in: A. van Giessel, F. C. J. Ketelaar, A. J. M. den Teuling, Archiefbeheer in de praktijk (Houten, 1986) 6020-9. 8 De laatste voorwaarde kwam voor het eerst voor in het in noot 5 ge noemde besluit van de staatssecre taris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. 9 De fysieke bescherming werd eer der behandeld door W.J. Meeuw- issen en F. C. J. Ketelaar, tijdens het symposium 'Openbaarheid versus privacy': nab 88 (1984) 344-35 5- 1 o A. Cook, 'A code of ethics for archivists: some points for discus sion', Archives and manuscripts 15 (I9^7) 95 haalt E.W. Russell (1976) aan: de beroepsethiek gaat in op vragen 'being of the kind which are too particular to be controlled bylaw, bye-law or regulation, but too general to be regarded solely as a matter for the individual judgment of the archivist concerned'. Zie G. M. Peterson, T. Fluskamp Peterson, Archives and manuscripts: law (Chicago, 1985) voor het onder scheid tussen ethische en formeel- juridische verantwoordelijkheden. [107]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1995 | | pagina 26