als historische bron dr A.C.M. Kappelhof ...Inde achttiende eeuw schafte het Bossche Groot Ziekengasthuis zich een zil veren servies en drinkglazen aan. Deze zijn nu te bezichtigen in het Noordbra bants Museum te 's-Hertogenbosch. Links een zogenaamd slingerglas, circai8oo, rechts twee gegraveerde sierbokalen, tweede helft achttiende eeuw. Het glas is Engels, degraveringNederlands. Foto: Stadsarchief s-Hertogenbosch In de serie Bronnen voor de geschiedenis van de instellingen besteden we in dit nummer van het nab aandacht aan gasthuizen en in het bijzonder aan gasthuisrekeningen. Bijzondere instellingen en bijzondere bronnen, waar van evenwel een specifieke kennis is vereist om tot juiste historische inter pretaties te komen. De auteur, hoofd van het bureau archieven van het Stadsarchief 's-Hertogenbosch, heeft jarenlang met gasthuisrekeningen gewerkt. In dit artikel geeft hij zijn ervaringen weer, ten voordele van ar chiefbeheerders en archiefgebruikers. [90] 1 Typering van het gasthuis Het gasthuis is van oorsprong een typisch christe lijke instelling. De eerste gasthuizen duiken in de bronnen op in het midden van de vierde eeuw n. Chr. Doel van deze instellingen was het verlenen van gratis verzorging aan armen en reizigers. Deze zorg was zowel lichamelijk (voeding en onderdak) als geestelijk (zielzorg) van aard. Het ging er dus niet om de mensen beter te maken. In de vroege Middeleeuwen had elk klooster en elke bisschopsstad een gasthuis (het 'hotel dieu'). Het verzorgen van zieken en invaliden was een christelijk werk van barmhartigheid. Ook de ste den die later gesticht werden, kregen al spoedig be hoefte aan een gasthuis. Zelfs in hele kleine, zoge naamde mislukte steden, mag men een gasthuis(je) verwachten. In de grotere steden trad al spoedig een proces van specialisatie op. Er ontstonden gast huizen voor zieken, ouderen, kinderen, geestelijk gestoorden (dollen) en reizigers/zwervers. Vanaf de vijftiende eeuw splitsten de zieken-gasthuizen zich weer uit in gasthuizen voor militairen, burgers en pesthuizenDe pesthuizen waren bestemd voor patiënten lijdend aan een besmettelijke ziek te. De grootste gemene deler bleef het arm-zijn; welgestelden lieten zich thuis behandelen en ver plegen. De Reformatie beroerde de gasthuizen minder dan wel eens wordt aangenomen. Anders dan de kerke lijke goederen, werden de bezittingen van gasthui zen niet door de staat geconfisceerd. Wel ging de verzorging en verpleging over van religieuzen naar leken en werden de beneficies van geestelijken die in de gasthuizen belast waren met de zielzorg ge naast en voor andere, veelal verwante, doeleinden bestemd.1 Vanaf de late Middeleeuwen raakten medici, zowel medicinae doctores als chirurgijns en vroedvrouwen, betrokken bij het werk van de ziekengasthuizen. Vanaf circa 1850 raakte, te beginnen in de grote ste den in Holland, de gezondheidszorg in een stroom versnelling. De medische wetenschap boekte spec taculaire vooruitgang. Toepassing van nieuwe in zichten op de gezondheidszorg leidde ertoe dat het accent in betrekkelijk korte tijd verschoof van de verpleging naar de medische behandeling. Steeds meer mensen, waaronder ook de fatsoenlijken en zelfs de aanzienlijken, lieten zich opnemen om be ter te worden en steeds vaker lukte dat ook. Tegelijk werd het klassensysteem ingevoerd. De oude gast huizen werden voor de keus gesteld: zich te ontwik kelen tot moderne ziekenhuizen, zichzelf omvor men tot een bejaardenoord, liquideren of gezegend met een aardig kapitaal als slapende stichting voortbestaan. De oudste gasthuizen zijn veelal informele stich tingen waarbij stichtingsdatum en stichter niet be kend zijn. De latere gasthuizen zijn meestal ge sticht door vermogende particulieren en ook nogal eens naar hen vernoemd. In de Noordelijke Neder landen dateren de oudste gasthuizen uit de der tiende eeuw. In de late middeleeuwen had elke stad wel een gasthuis; ook op het platteland komt men gasthuizen tegen. Hoe groter de stad, hoe groter ook gesproken het aantal en de diversiteit aan gast huizen. Al vroeg kwamen de gasthuizen onder toe zicht te staan van het stadsbestuur. De oudste gasthuizen waren vaak verbonden met een klooster dat de religieuzen leverde die zich met de verpleging bezighielden. Deze combinatie gaf later soms aanleiding tot competentieconflicten tussen stadsbesturen en kerkelijke overheid. Het bestuur van een gasthuis bestond volgens Coopmans (1964) doorgaans uit drie lagen: de be heerder die op het terrein woonde, leiding gaf aan de werkzaamheden en ook de rekening opstelde, een toezichthoudend orgaan, veelal het stadsbe stuur al of niet in samenwerking met de bisschop, en daartussen een orgaan dat de schakel vormde tussen beide. Voor deze bestuurslagen werden uit eenlopende termen gebruikt zoals provisor, rector, gubernator, meester enz. In de loop der tijd nam de zeggenschap van de stadsbesturen over de gasthui zen steeds meer toe. Ten tijde van de Republiek hadden veel gasthuizen het karakter van een stede lijke instelling gekregen. Het is overigens niet juist om gasthuizen als kerkelijke instellingen te be schouwen. Onderzoek door onder meer Maréchal (1978) in Vlaanderen toonde aan dat in een stad als [91]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1995 | | pagina 18