bestuurskracht ging hand in hand met het verval van de internationale positie van de Republiek. Het lelijke eendje ging na 1713 over in een zwaan van de tweede rang en het buitenlands beleid boet te snel in aan gewicht en speelruimte. Dat liet ook het gezantschapswezen niet onberoerd. Op welke wijze en in welke mate zou nader onderzoek ver dienen. De gezanten in dienst van de Republiek Het staatsbestel legde in de Republiek niet alleen een grote druk op het buitenlands beleid maar ook op het gezantschapswezen. De Nederlandse gezan ten zaten in een veel lastiger parket dan hun colle ga's uit de monarchieën, die slechts een paar heren hadden te dienen. Gedurig dreigden de schaduw zijden van het staatsbestel de Nederlandse gezan ten boven het hoofd te groeien. Als eerste de verre gaande decentralisatie en de Hollandse overmacht. In theorie hadden de gezanten alleen directieven aan te nemen van de Staten-Generaal, aan wie het buitenlands beleid was toevertrouwd. In de prak tijk dienden zij ook rekening te houden met de verlangens van Holland, van hun eigen gewest en van hun eigen stemhebbend lid, als zij tenminste niet van hun machtsbasis wilden vervreemden en zich niet in een onmogelijke positie wilden manoeuvreren. Vaak openbaarden zich ook tegen stellingen over het buitenlands beleid tussen de provincies en de Hollandse steden; dan dienden zij erg voorzichtig te werk te gaan om niet in een mijnenveld terecht te komen. Bij het onderhou den van contact met het thuisfront moesten de ge zanten zich in dezelfde bochten wringen. In theo rie hoefden zij alleen de Staten-Generaal en de griffier van hun activiteiten op de hoogte te hou den, die zorg droegen voor de vermenigvuldiging van hun publieke en secrete missiven voor de pro vincies. In de praktijk moesten zij ook een briefwisseling onderhouden met het machtige Holland en met hun eigen gewest. In elk geval behoorden zij hun een afschrift van hun missiven aan de Staten-Ge neraal te doen toekomen, om te voorkomen dat zij zich gepasseerd voelden. De hoge heren waren zeer snel op hun teentjes getrapt. Holland wenste bo vendien niet op de behandeling ter Staten-Gene raal te wachten maar zo snel mogelijk te worden geïnformeerd, ten einde het initiatiefin handen te houden. Verder konden de gezanten er sedert de dagen van De Witt, die hemel en aarde bewoog om het zover te krijgen, niet omheen een particuliere correspondentie met de raadpensionaris van Hol land te onderhouden. Dat gold zeker voor de Hol landse regenten, de meerderheid van het diploma tiek corps. Bij de een behelsden de particuliere missiven niet veel meer dan de publieke en secrete missiven aan de griffier; bij de ander bevatten zij de werkelijk geheime zaken, met allerlei gradaties er tussen. Ongetwijfeld vormt deze particuliere cor respondentie een van de beste sleutels om zicht te krijgen op het buitenlands beleid van de Repu bliek. Helaas leek er buiten de particuliere missiven van en aan De Witt, Fagel, Heinsius, Van Hoorn beek en Steyn niet veel van deze brieven bewaard te zijn gebleven. De legatiearchieven leren anders; daaraan ontlenen zij volgens mij hun voornaamste belang. Het wordt nu mogelijk systematisch te on derzoeken of de particuliere missiven aan de raad pensionaris in de achttiende eeuw aan betekenis inboetten en die aan de griffier in gewicht toena men of dat er golfbewegingen optraden, naarge lang de kracht van de betrokkene. De legatiear chieven maken het ook mogelijk te bestuderen welke adressen de gezanten precies op elk moment aanschreven en welke informatie zij precies aan elk adres doorspeelden en hoe zij met de diplomatieke missiven jongleerden om allen tevreden te stellen. De andere schaduwzijden van het staatsbestel de den zich niet minder voelen. Het trage, vaak stok kende besluitvormingsproces doemde diplomatiek overleg voor Nederlandse gezanten tot een slopen de aangelegenheid. Gedurig doken er problemen op die het beraad stillegden of de gezanten dwon gen tot heropening van het debat. De buitenlandse gezanten in Den Haag hadden tegelijk een zee van tijd een spaak in het wiel te steken, tot frustratie van de Nederlandse gezanten in den vreemde. Deze moeilijkheden gaven de raadpensionaris een ijzer- sterk wapen in handen het diplomatiek overleg zo veel mogelijk in eigen beheer te houden en in Den [8] Haag met de buitenlandse gezanten af te doen, zo dat de Nederlandse gezanten geheel buiten spel stonden. Het gebrek aan geheimhouding had soortgelij ke consequenties. Gunstige voorwaarden waren voor Nederlandse gezanten bij onderhandelingen moeilijk te bedingen, daar de tegenstander precies wist tot hoe ver hij kon gaan. Goede informanten en spionnen waren voor Nederlandse gezanten moeilijk te vinden, daar het gevaar van ontdekking potentiële werktuigen afschrok. Vrijmoedige con tacten met buitenlandse collega's waren voor Ne derlandse gezanten moeilijk te onderhouden, daar de kans op lekkage velen kopschuw maakte. Open hartige berichtgeving aan het thuisfront was voor Nederlandse gezanten vrijwel uitgesloten, daar het gebrek aan geheimhouding aan hun positie, speel ruimte en spionagenet vrat. De gezanten liepen zelfs groot gevaar dat hun missiven via buitenland se diplomaten en agenten, via nouvellisten en via courantiers belandden aan het hof waar zij geaccre diteerd waren, een situatie die zowel voor henzelf als voor de Republiek schadelijk en gênant was, zonder dat er veel aan viel te doen. De gezanten waren niet te benijden. Dat werd nog versterkt door de slechte voorlichting en beta ling; de gezanten hadden het gevoel op een eiland te zitten en hun vermogen te verbrassen. Niet voor niets was de animo voor een diplomatieke functie in de Republiek gering en werd deze door veel re genten bekeken als een vergulde ballingschap. Of de professionalisering van het diplomatiek corps in de achttiende eeuw verandering in de situatie bracht, zou nader onderzoek verdienen. Waarde van de diplomatieke correspondentie voor het historisch onderzoek De laatste vraag is niet de oninteressantste. Wat is de waarde van de diplomatieke correspondentie uit de vroegmoderne tijd? Het oordeel daarover heeft sterk geschommeld. De historiografie van oudere datum hechtte grote waarde aan diplomatieke stukken. Dat is niet verwonderlijk. Het diploma tiek handwerk levert veel betrouwbaar en toegan kelijk bronnenmateriaal op. Tot in de jaren i960 zijn dan ook talloze studies over de buitenlandse politiek van de Republiek verschenen, tot een uit puttende monografie over het diplomatiek ceremo nieel toe. Vanaf de jaren i960 is het tij gekeerd en is de nadruk op de economische, mentale en culturele ontwikkeling van de Republiek komen te liggen. De belangstelling voor politieke geschiedenis in het algemeen en voor diplomatieke geschiedenis in het bijzonder is weggeëbd. Voor het laatste zijn gegron de redenen aan te geven. Diplomatieke correspon dentie geeft zicht op een beperkt speelterrein, richr zich op de 'histoire événementielle' en belooft na al het verrichte onderzoek weinig nieuws te bieden. Naast diplomatieke inlichtingen verschaffen de ge- zantschapsbrieven bovendien niet zoveel bruikbare gegevens. De politieke berichten blijven opper vlakkig en onbetrouwbaar. De handels- en scheep- vaartberichten blijven toevallig en onvolledig. De geruchten zijn niets waard. Er is vaak gezegd dat di plomaten de situatie van een afstandje konden be kijken en daarom een beter inzicht in het gebeuren konden verwerven dan ingewijden, maar dat is voor de vroegmoderne tijd niet het geval. Het poli tiek bedrijf was in dichte mist gehuld en het pers wezen was rudimentair en aan strenge censuur on derworpen, zodat gezanten niet veel bijzonders konden achterhalen. Toch is de diplomatieke correspondentie zeker de moeite waard en is de inventarisatie van de lega tiearchieven een zaak van gewicht, ook los van de particuliere missiven van de Hollandse raadpen sionarissen. Als eerste is over het buitenlands be leid van de Republiek in de achttiende eeuw veel minder bekend dan over dat in de zeventiende eeuw, zodat meer dwarsdoorsneden gewenst zijn. Als tweede is naar de concrete uitgangspunten die aan het buitenlands beleid van de Republiek in de achttiende eeuw ten grondslag lagen weinig onder zoek verricht; juist een grondige analyse van diplo matieke bescheiden over langere perioden kan een beter inzicht in patronen en veranderingen ver schaffen. En in de derde plaats is over het functio neren van de diplomatieke dienst in de Republiek, zowel in de achttiende als de zeventiende eeuw, verrassend weinig bekend. Een boek als dat van D. B. Horn, The British Diplomatic Service, 1689-1789 (Oxford, 1961) wordt voor de Republiek pijnlijk gemist. Het lijkt mij dat de legatiearchieven bij het [9]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1995 | | pagina 5