[5]
De Republiek was genoodzaakt, of ze wilde of
niet, aan dit machtspolitieke spel deel te nemen.
De Hollandse regenten gaven na 1650 vanwege de
handel, scheepvaart, nijverheid en visserij wel de
voorkeur aan een politiek van vrede, neutraliteit en
onthouding, maar zoete broodjes werden er niet
gebakken. De jammerklachten van de Leidse la-
kenreder Pieter de la Court over de boze wereld
waarin de vredelievenden geen vrede konden heb
ben, vielen op rotsige bodem. Het Staatse leger en
de Staatse vloot moesten, door schade en schande
wijs geworden, op de vereiste sterkte worden ge
bracht. Een web van permanente diplomatieke
vertegenwoordigers diende te worden gesponnen.
Het buitenlands beleid moest in het centrum van
de aandacht worden geplaatst. Zowel het buiten
lands beleid als het gezantschapswezen kreeg daar
bij een heel eigen karakter, logisch voortvloeiend
uit de aard van het staatsbestel.
De vorming
van het buitenlands beleid
Laat ik beginnen met een voorbeeld. In de jaren
1670-1672 vertoefde Pieter de Groot, de zoon van
het Delfts orakel, als ambassadeur van de Repu
bliek in Frankrijk. Zijn positie viel niet te benij
den. Hij had de ondankbare taak gekregen de woe
de van Lodewijk xiv over de Triple Alliantie en de
vrede van Aken tot bedaren te brengen en de Zon
nekoning te weerhouden van een aanval op de Re
publiek. Zoals bekend waren alle pogingen in die
richting bij voorbaat tot mislukken gedoemd.
Toch zat Pieter de Groot niet met zijn duimen te
draaien. In korte tijd wist hij een nuttig werktuig
in de directe nabijheid van de Zonnekoning op de
kop te tikken, zonder dat zijn lastgevers hem ook
maar één cent ter beschikking hadden gesteld. Van
deze informant vernam hij de laatste week van fe
bruari 1671 zelfs de essentie van het verdrag van
Dover, dat twee maanden tevoren tussen Lodewijk
xiv en Karei 11 was gesloten met het doel de Repu
bliek de oorlog aan te doen en in hapklare brokken
te verdelen. De wijze waarop De Groot met zijn
kennis omsprong is illustratief voor het staatsbestel
en het gezantschapswezen in de Republiek.
Op papier was de zaak eenvoudig. De Groot be
hoorde zijn geheime informatie te vervatten in een
secrete missive aan de griffier van de Staten-Gene-
raal, de onlangs benoemde Haarlemse pensionaris
Gaspar Fagel. Deze kon de Staten-Generaal in ge
heime zitting bijeen laten komen of het besogne
voor de zaken van de Triple Alliantie, een voorlo
per van het besogne voor buitenlandse zaken, in
geheime zitting bijeenroepen. De laatste mogelijk
heid bestond pas sinds kort; Fagel, die niet met
zich liet sollen, had zich na zijn ambtsaanvaarding
aanstonds als secretaris in alle commissies van de
Staten-Generaal ingedrongen. De brief werd dan
voorgelezen en via de griffie in afschrift naar de ge
westen gezonden. Als de Staten van het gewest niet
bijeen waren - en dat waren zij op de Staten van
Holland na zelden - kwam de missive in handen te
recht van de voornaamste dienende functionaris,
de raadpensionaris of secretaris, en van het dage
lijks bestuur, de Gecommitteerde Raden of Gede
puteerde Staten. Als zij van oordeel waren dat een
reactie wenselijk was, dienden zij de Staten te be
schrijven. De deputaties hadden echter geen man
daat op eigen houtje ingrijpende besluiten te ne
men en behoorden eerst hun achterban te raadple
gen. Pas als de stemhebbende leden hun adviezen
hadden ingebracht konden de Staten spijkers met
koppen slaan en hun gedeputeerden ter Staten-
Generaal een lastgeving doen toekomen. Daarna
konden de Staten-Generaal desgewenst via de grif
fier hun ambassadeur instrueren.
Formeel kwam het buitenlands beleid van de
Republiek dus op een hoogst eigenaardige wijze
tot stand. Geen andere staat kende een schare van
meer dan 1200 man die daarop invloed kon uitoe
fenen, van centraal tot lokaal niveau nog wel. Ook
in vergelijking met later eeuwen kan de situatie
ronduit bizar worden genoemd. Alle verdragsbe
palingen, alle voorwaarden bij onderhandelingen,
alle memories van buitenlandse diplomaten en alle
missiven van en aan Nederlandse gezanten be
hoorden tot in kwartiersvergaderingen en stadhui
zen voorgelezen en aan discussie onderworpen te
worden. Het is niet vreemd dat buitenlandse waar
nemers deze situatie met verwondering bekeken en
daarover hun verbijstering uitspraken.
[4]
De invloed van het staatsbestel
op het buitenlands beleid
Uiteraard had de staatsstructuur ingrijpende ge
volgen voor het buitenlands beleid. Deze waren
zowel van positieve als negatieve aard. Laat ik be
ginnen met de zonzijden. Als eerste zorgde de hoe
veelheid geledingen die stem in het kapittel had
den voor een grote mate van continuïteit in het be
leid. Deze stak schril af bij de instabiliteit in de
monarchieën. In de Republiek was het uiterst
moeilijk de koers van het beleid te wijzigen; in de
monarchieën, waar de vorsten met wisselende fac
ties uit de hoge adel opereerden, was dat een peule-
schil. Als tweede zorgde de baaierd aan politieke en
economische belangengroepen die zich konden
doen gelden voor een grote mate van evenwichtig
heid in het beleid. Deze stak gunstig af bij de poli
tiek in de monarchieën, waar de vorsten doorgaans
weinig oog hadden voor de economische en finan
ciële belangen van hun onderdanen en soms zelfs
voor het staatsbelang en zich gemakkelijk lieten
leiden door dynastieke overwegingen. Hoe valt an
ders de houding van Karei 11 bij het verdrag van
Dover te verklaren, die rustig met Lodewijk xiv in
zee ging en Engelse steun toezegde aan het Franse
verlangen de Zuidelijke Nederlanden en de Repu
bliek op te slokken Het is niet verwonderlijk dat
de regenten in de Republiek lange tijd weinig ge
loof aan het tractaat hechtten. En in de derde
plaats neutraliseerde de hoeveelheid stemhebben-
den het gevaar van de welig tierende corruptie.
Vrijwel niemand ontzag zich bij de toenmalige
ambtsopvatting en ambtsuitoefening geld aan te
nemen voor het bevorderen van een politiek die
men al met min of meer ijver voorstond, doch bui
tenlandse diplomaten wisten dat met schenkin
gen, gratificaties en jaargelden in de Republiek
weinig was uit te richten, op het verkrijgen van po
litieke informatie na. Deze situatie verschilde van
die in de monarchieën, waar met gerichte geldin
jecties aan leidende staatslieden bij zaken van min
der belang wel iets viel uit te richten, al moet men
zich daarvan geen overdreven voorstelling maken.
Het was niet alles goud wat er blonk; de staats
structuur had ook negatieve effecten op het bui
tenlands beleid, die zeker zo zwaar wogen. Om te
beginnen negeerde de formele besluitvorming het
verschil in gewicht tussen de stemhebbende leden.
Holland - en daarbinnen Amsterdam - kon op die
manier zijn economische en financiële overmacht
onvoldoende tot gelding brengen. Bedreiging en
chantage hadden lang niet altijd het gewenste ef
fect. Vaak moest worden berust in compromissen,
wisselgeldconstructies en vertragingsoperaties die
niemand bevredigden. Als tweede zorgde de hoe
veelheid geledingen en belangengroepen voor een
traag en moeizaam besluitvormingsproces. Vaak
stokte de machinerie zelfs geheel door de hang
naar of de noodzaak van eenstemmigheid. Tal van
zaken werden op de lange baan geschoven en in de
doofpot gestopt. En als derde doemde het aantal
ingewijden en afschriften van bescheiden dat
rondzwierf elke poging tot geheimhouding, de ziel
van de diplomatie, reeds bij voorbaat tot misluk
ken. Dat beperkte de onderhandelingsruimte voor
de regenten en gezanten in sterke mate.
Formele en feitelijke
besluitvorming
Het staatsbestel van de Republiek had echter een
Janusgezicht. Er gaapte een brede kloof tussen de
formele en de feitelijke gang van zaken. Deze was
een logisch gevolg van de problemen die de forme
le besluitvorming met zich bracht. De feitelijke
werkwijze valt het best te illustreren aan de hand
van Pieter de Groot. In werkelijkheid schreef hij de
bijzonderheden over het verdrag van Dover, even
als alle geheime aangelegenheden, helemaal niet
over aan de griffier in een secrete missive, waartoe
hij eigenlijk verplicht was en waarop Fagel vanaf
zijn ambtsaanvaarding steeds aandrong, maar aan
de raadpensionaris van Holland, Johan de Witt, in
een particuliere missive.
Dat bood tal van voordelen. Zo kon het voor
naamste gewest naar eigen goeddunken de beste
gedragslijn bepalen. Zo kon de raadpensionaris
van Holland naar eigen inzicht het buitenlands be
leid vorm geven. Zo kon de geheimhouding naar
beider oordeel het beste worden gewaarborgd: par
ticuliere brieven waren eenvoudig langs slinkse
weg te verzenden en aan officiële behandeling en
vermenigvuldiging te onttrekken. Niet dat De
Witt in het onderhavige geval iets ondernam. De