vertegenwoordiging, week de situatie bijvoorbeeld sterk af van die in Groningen en Friesland, waar de adel als zodanig - dus als stand - niet politiek was vertegenwoordigd. Voor Gelderland en Overijssel geldt dan nog dat het grootgrondbezit nog zeer lang een dominante factor was op grote delen van het platteland; de rol van de eigengeërfde boeren in deze gebieden was navenant minder. Wil de histo ricus de sociale en economische omstandigheden van de plattelandsbevolking bestuderen in die ge bieden waar de adel grote bezittingen had, dan is hij naast de archieven van de plaatselijke overhe den en lage rechterlijke instellingen aangewezen op de huis- en familiearchieven. Tot zover de specifieke betekenis van deze archie ven in de regionaal-historische context van Oost- Nederland. Nu de karakteristieken van deze ar chieven in het algemeen. Hierbij is van belang de geringe scheiding tussen het ambtelijke en het per soonlijke leven van de archiefvormende personen tijdens het Ancien Régime. Het huisarchief Twic- kel kan hier ten voorbeeld dienen: verschillende zestiende-eeuwse bewoners van Twickel fungeer den als drost van Twente. Was dit het geval dan hield de drost 'kantoor' op Twickel zelf, zeker niet in Almelo, in Oldenzaal of in een van de andere Twentse steden. Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat men bepaalde registers van de drosten niet vindt in het afzonderlijk overgeleverde archief van het drostambt Twente, maar in dat van het kasteel Twickel: in feite dus overheidsarchivalia verenigd met de persoonlijke en zakelijke stukken van de ar chiefvormende functionaris. De geringe scheiding tussen de persoonlijke en ambtelijke levenssfeer had tot gevolg dat we nu markearchivalia in een huis- of familiearchief vinden wanneer één van de archiefvormende heren tevens erfmarkerichter was; kerkelijke archivalia wanneer de heer collator was van de plaatselijke kerk enz. enz. In dit licht is het ook niet verbazingwekkend dat men belang wekkende diplomatieke correspondentie over de betrekkingen van de Republiek met de aangren zende Duitse gebieden behalve in de liassen van de Staten-Generaal in het Algemeen Rijksarchief ook vindt in het archief van de vroeg achttiende-eeuw- se Overijsselse diplomaat Ernst Hendrik van Itter- sum4, die immers diverse gezantschappen naar Munster en andere Duitse steden vervulde. Deze papieren berusten nu in het familiearchief Van It- tersum, maar zijn, voor zover mij bekend, nooit gebruikt ten behoeve van de diplomatieke geschie denis. Om nog een betere indruk te krijgen van wat zich aan zakelijke stukken met betrekking tot allerlei kwesties in huis- en familiearchieven kan bevinden, nog even een blik in de nu beschikbare inventaris van het huisarchief Twickel. We vinden er stukken betreffende de aanleg en de exploitatie van wegen en waterlopen, waaronder de Twickelervaart, be treffende de exploitatie van bossen en gewassen, de verpachting van het jachtrecht en het visrecht, be treffende het beheer van enkele honderden huizen en erven in de verre omgeving van Twickel en van Lage, Dieren, Nettelhorst en Wassenaar; enkele honderden inventarisnummers gaan alleen al over de marken waarin Twickel gerechtigd was: Azelo, Beckum, Bentelo, de Grote Boermarke, Enter, Oe- le, Weddehoen-Kotwijk, Usselo, Woolde en Zen deren. De bezitters van Twickel fungeerden ook als col lator van predikantsplaatsen in Borne, Delden en Enschede; talloze archivalia hierop betrekking hebbend, berusten in het huisarchief. Vele honder den inventarisnummers handelen over de land bouwbedrijven in eigen beheer, de armenzorg in Delden, de kerkvoogdij van de Hervormde Ge meente in Delden, de houtzaagmolen en de water leiding. Deze inventaris is natuurlijk vooral ook van belang vanwege zijn bovenregionale karakter: alleen al het gedeelte over Wassenaar omvat enkele honderden pagina's en meer dan duizend inventa risnummers. Uit de bovenstaande opsomming mag al blijken dat huisarchieven voor zeer uiteenlopende terrei nen van historisch onderzoek gebruikt kunnen worden. Een huisarchief kan een zo rijke en geva rieerde inhoud hebben dat de loutere aanwezigheid en toegankelijkheid van zo'n archief al voldoende aanleiding is voor een diepgaande wetenschappelij ke studie. De ontsluiting van het buitengewoon rij ke huisarchief Almelo was een belangrijk element in de definiëring van het SHO-projekt 'De Platte landers in Almelo', dat in 1995 zal starten. In het [26] onderzoeksvoorstel wordt dit als volgt omschreven: 'voor het bestuderen van een plattelandssamenle ving in Oost-Nederland biedt het heerlijkheidsar chief van Almelo (bedoeld wordt het huisarchief, Jf) zeer vele mogelijkheden. Het levert een rijkdom aan informatie die in lokale archieven van andere plattelandssamenlevingen niet te vinden is'. 5 Theorie en praktijk: rijksarchivarissen en huis- en familiearchieven Het historisch belang van huisarchieven is dus evi dent. Maar hoe vanzelfsprekend voor de moderne beschouwer ook het belang van deze archieven mag schijnen, de kwestie of openbare archiefbe waarplaatsen - lees de rijksarchieven - huis- en fa miliearchieven moeten beheren was nog niet zo lang geleden bepaald niet onomstreden. Ruim driekwart eeuw geleden, in 1917, schreef de toenmalige algemeen rijksarchivaris Fruin, lid van het bekende driemanschap Muller, Feith en Fruin dat de Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven samenstelde, een nota over de kwes tie van de familiearchieven. Volgens Fruin kon men in het algemeen zeggen, dat 'bij de bewaringen toegankelijkstelling van fa miliearchieven het algemeen belang niet voldoen de betrokken is om hunne bewaring in een rijks- of gemeentedepor te rechtvaardigen'.6 Paragraaf 3 van de al genoemde handleiding ver meldt dat stukken van een familiearchief geen ge heel vormen, maar meermalen op de meest zon derlinge wijze zijn bijeengekomen en daarom het organisch verband missen van een archief in for mele zin.7 Een uitzondering wilde Fruin wel maken in die gevallen waarin een zogenaamd ambtsarchief deel uitmaakt van het familiearchief: dan was opname in een openbare archiefbewaarplaats gerechtvaar digd. De overige familiearchieven moesten maar onder de eigenaars blijven berusten, of zij konden worden bijeengebracht in een particulier depot, zoals het Genootschap de Nederlandsche Leeuw toen voornemens was op te richten. Grote discus sie ontstond tijdens de vergadering van rijksarchi varissen wanneer nu wel en wanneer niet familiear chieven dienden re worden opgenomen, Muller en anderen waren van mening dat er een duidelijke leidraad zou moeten worden gevonden voor de ar chivaris om dit van geval tot geval te bepalen. Fruin stelde nog eens - let op hoe actueel! - dat het Rijk voor zijne depots niet de hand behoort te leg gen op alle stukken van historisch belang, doch slechts op wat werkelijk archief is, hetzij dan amb telijk hetzij semi-ambtelijk. In de kern komt het verschil dat Fruin en de zijnen maken tussen een familiearchief en een echt ar chief erop neer, dat een familiearchief een niet-or- ganisch gegroeid geheel is, een 'echt archief' wel. Het is juist daarom goed hier even stil te staan bij het begrip 'organisch'. Paragraaf 2 van de handlei ding zegt letterlijk een 'archief is een organisch ge heel'. Volgens latere exegeten van deze tekst wordt hiermee bedoeld dat het archiefhet karakter draagt van een organisme, het bezit de bouw van een or ganisme: het is dus een samenstel van verschillende onderdelen tot een bepaald doel; in overdrachtelij ke zin betekent organisch: het karakter dragend van een organisme, ingericht als iets levends.8 Het was een begrip dat evenals de term 'ontwikkeling' in het begin van deze eeuw in de mond bestorven lag van vele academici in de humaniora, vooral als gevolg van de toenemende invloed van de moder ne natuurwetenschappen, die in het laatste kwart van de vorige eeuw ook zijn werking deed gelden op de beoefening van de geschiedenis. Het was niemand minder dan Johan Huizmga die in zijn opstel 'De taak der cultuurgeschiedenis' uit 1929 de beperkte zeggingskracht van deze begrip pen buiten de natuurwetenschappen scherp aan de kaak stelde. Huizinga schrijft: 'Het begrip Ontwik keling nu paart zich aan dat van Organisme, waarin het zijn complement vindt Het is het overoude beeld, dat reeds in mythe en fabel de samenstelling van het menselijk lichaam overbracht op abstracte dingen, om ze onder dat beeld te kunnen begrijpen Het begrip Ontwikkeling van een organisch geheel eist, om een adequaat kenmiddel te zijn, een sterke mate van Realisme. Men moet gelooven in het bestaan van de eenheid, waaraan zich de ont wikkeling voltrekt, en wel van binnenuit'.9 [27]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1995 | | pagina 14