consuls, vertonen markante punten van overeen
stemming, maar ook van verschil. In beide geval
len hebben generaties van archivarissen geworsteld
met het vinden van een sluitende uniforme metho
de voor het toegankelijk maken. Mede daardoor
bestond er behoefte aan een uitgebreide verant
woording van de bewerkingsmethoden waaraan de
te behandelen archieven waren blootgesteld Daar
door groeiden de inleidingen boven de gebruikelij
ke omvang. Tevens nam die omvang toe door zeer
aanbevelenswaardige hoofdstukken waarin de om
standigheden waaronder deze archieven gevormd
werden, beschreven worden vanuit, doch niet uit
sluitend vanuit, een institutioneel gezichtspunt.
Ondanks grootscheepse verliezen is de schriftelijke
naslag van het veelkoppige en wijd vertakte voc-
apparaat met ruim 1200 strekkende meter ook nu
van een nog hoogst indrukwekkende omvang en
de primaire bron voor de geschiedenis van de Re
publiek als zeevarende, handeldrijvende en koloni
serende mogendheid. Op dezelfde wijze is het ar
chief van de Staten-Generaal een levend monu
ment voor de staatkunde van de zestiende tot
achttiende eeuw van een relatief kleine, maar uit
het Europees concert niet weg te denken, met
aardse goederen rijk bedeelde natie, een monu
ment dat trouwens nog wacht op de definitieve in
ventaris.
De archieven van de Nederlandse gezanten en con
suls tot 1813 zijn niet in die mate zo'n hoofdbron
voor de nationale geschiedschrijving en zouden
dat ook niet geweest zijn wanneer ze completer
dan nu het geval is tot ons gekomen waren. Dat is
een markant verschil. Toch heeft het bijkans een
eeuw geduurd na de pubhkatie van het handboek
van Muller, Feith en Fruin voordat de aan het Al
gemeen Rijksarchief verbonden archivarissen de
eindstreep van de bewerking van deze vrij kleine
archieven behaalden.
Dat vraagt om een verklaring. Om die te geven is
het nodig wat nader in te gaan op de geschiedenis
van deze archieven, met name die gedurende hun
verblijf in het Rijksarchief.
De collectievorming
De doorwerking van de vroeg negentiende-eeuwse
ordeningsprincipes is sterker geweest dan we ons
doorgaans bewust zijn. Niet de originele her
komst, maar de inhoud van documenten bepaalde
hoe ze gerangschikt werden, zelfs wanneer hun
oorspronkelijke ordening nog herkenbaar was.
Zoals Thomassen duidelijk laat zien, ontstonden
de eerste legatiearchieven pas geruime tijd na het
permanent worden van de diplomatieke betrekkin
gen. Een permanentie die zich begon te verzetten
tegen de discontinuïteit in de archiefvorming
doordat iedere gezant de belangrijke papieren door
hem gevormd, meezond bij het verbaal van zijn
verrichtingen dat hij diende in te leveren bij de Sta
ten-Generaal. Hij vestigt er ook de aandacht op dat
de Europese politiek van de Republiek in de perio
de van prins Willem 111 en Heinsius de positie van
de Staten-Generaal heeft versterkt en daarmee ook
die van de griffier van het bondgenootschappelijk
lichaam. Het voeren van een bewust en langdurig
volgehouden buitenlands beleid beklemtoonde
ook de noodzaak van continuïteit van papieren
neerslag bij de legaties. Zo zijn de archieven van de
ze instellingen in hoge mate produkten van de late
zeventiende en de achttiende eeuw. De vier in deze
inventarisbundel opgenomen archieven (en frag
menten van archieven) van gezanten, te weten van
Coenraad van Heemskerck, Gerard Hamel Bruy-
ninck, Albert van der Meer en Franciscus van Scho
nenberg, diplomaten uit de tijd van de Koning-
Stadhouder en Heinsius, symboliseren de overgang
van een oudere fase naar die van de politiek van
permanente diplomatieke vertegenwoordigingen
met ononderbroken archiefvorming ter plaatse.
De omvang van de archieven van de Nederlandse
gezanten en consuls loopt zeer uiteen. Het Zweed
se legatiearchief bijvoorbeeld was kort vóór 1795
nog zeer omvangrijk. Pas in 1850 werd een be
scheiden restant naar Den Haag verzonden. Mini
maal is ook wat er rest van de legatiearchieven uit
Spanje, Portugal en Engeland. Het Russische lega
tiearchief is nog van redelijke omvang, ondanks de
vernietiging door brand van een ouder deel in
1737 in St. Petersburg en het zoek raken in het
[20]
Rijksarchief van een fors deel van de dossiers over
behartiging van de belangen van particulieren in
dat land.
Wanneer men verder rekening houdt met het acht-
tiende-eeuwse gebruik om stukken uit de legatie
archieven aan het archief van de Staten-Generaal
toe te voegen, aan het meenemen van papieren
door ambassadeurs, waardoor er brokjes legatiear
chief in familiearchieven terecht gekomen zijn en
tenslotte aan het doelbewust achterhouden van ar
chief door Orangistische diplomaten na 1795bij
voorbeeld door J.C. Hartsinck, dan wordt het be
grijpelijk dat tal van incomplete legatiearchieven
in de negentiende eeuw rustig werden toegevoegd
aan de grote kernbestanden op het Algemeen
Rijksarchief, vanwaar ze vervolgens merkwaardige
tochten door dat gebouw aflegden. Weliswaar er
kende men na 1945 dat daarmee in archivistisch
opzicht zo ongeveer alle geboden waren overtre
den, maar wezenlijk herstel van het oorspronkelijk
karakter is pas gelukt door de principiële inventari
satieactie in de tachtiger jaren, voortbouwend op
het verdienstelijk voorwerk van O. Schutte en
G. W. van der Meiden.
Na inventarisatie van de afzonderlijke legatiear
chieven is tenslotte de laatste stap genomen, name
lijk de projectmatige herbewerking van alle lega
tiearchieven en fragmenten van legatiearchieven
gericht op onder meer het ontwarren van nog een
fors aantal knopen ten gevolge van de grootschali
ge archiefvermenging uit vroeger jaren en het toe
passen van een uniform model van inventarisatie.
Bij de herbewerking en redactie hebben mevrouw
J.C. M. Pennings en Thomassen een sleutelpositie
ingenomen.
Het eindprodukt
De nu verschenen inventaris voldoet aan de ver
wachtingen. Het is een bruikbaar instrument ge
worden voor de onderzoeker. De indelingen zijn
consequent; de beschrijvingen helder. De algeme
ne inleiding met een eigen index verschaft veel in
formatie. Daarenboven is er nog een inleiding bij
ieder van de beschreven archieven. Er is ook een
index op de inventaris waarin opgenomen de na
men van personen, instellingen, schepen en plaat
sen/landen. Nuttig zijn ook de verklarende woor
denlijst en de zoekwijzer voor papieren van Neder
landse gezanten en consuls. In deze zoekwijzer
vindt men verwijzingen naar verblijfplaatsen van
door Nederlandse gezanten en andere diplomatie
ke en consulaire vertegenwoordigers ontvangen en
geschreven documenten. De bewerkers hebben
zich daarbij beperkt tot de op het Algemeen Rijks
archief berustende overheidsarchieven, familiear
chieven en collecties aanwinsten. In de eerste para
graaf komen de afgezanten naar congressen, dus de
ad hoe gedeputeerden, aan de orde; in de verdere
paragrafen worden, te beginnen met de Duitse kei
zer te Wenen, alle diplomaten per standplaats ge
noemd van wie papieren nalatenschap getraceerd
is in de eerder genoemde archiefbestanden.
Dat geeft dus ook de beperking van de zoekwij
zer aan. Het zou uiteraard veel onderzoek gekost
hebben om de andere Rijksarchieven en de archie
ven van tijdens de Republiek belangrijke steden en
die van het Koninklijk Huisarchief te betrekken bij
het werkelijk compleet maken van de zoekwijzer.
Maar vanwege de lange duur van de bewerking had
een enquête toch nuttige gegevens kunnen opleve
ren. Vooral de meer systematische correspondentie
van sommige gezanten met de erfstadhouder in de
achttiende eeuw had het verdiend in kaart ge
bracht te worden. Dat zou ook meer inzicht ge
bracht hebben in de relatie tussen de stadhouders
en de gezanten.
Weliswaar poneert de auteur van de inleiding dat
de gezanten van oudsher met de stadhouders cor
respondeerden, maar dat die correspondentie niet
heel intensief was ondanks het stempel dat de stad
houder soms op de buitenlandse politiek van de
Republiek wist te zetten! Hij kreeg de meeste en de
belangrijkste informatie wel via de raadpensionaris
en de griffier. De conclusie moet welhaast getrok
ken worden dat de stadhouder slechts bij hoge uit
zondering in directe communicatie met de gezan
ten van de Staten-Generaal stond, behoudens
wanneer deze hen met persoonlijke opdrachten
belastte. Ik waag het die conclusie aan te vechten.
Sommige gezanten, veelal Oranjegezinde regen
ten, stonden wel degelijk met de stadhouder in re-
[21