Ian Joachimszoon Brouwer (1744-1821)
Jan Brouwer, naar een schilderij uit 1811 door M.
van Bree (Amsterdams Historisch Museum)
'Bij het openen der vergadering heeft de Heer Presi
dent, de Leden dezer vergadering kennis gegeven,
van het treurig afsterven van de EdelAchtbaren Heer
Jan Brouwer Jmz., Raad en Burgemeester dezer stad.
Zijn helder doorzicht en juist oordeel, gevoegd bij een
sterk geheugen, maakten zijn EdelAchtbaren zeer ge
schikt tot het vervullen van gewigtige betrekkingen.
Door zijne rondborstigheid, goede trouw en weldadi
ge menschenmin, was hij bij elk geacht en bemind; zij
ne deugden zullen zijne nagedachtenis bij deze ver
gadering en bij de geheele Burgerij, nog langen tijd in
zeegening doen zijn.' 'De ingezetenen dezer stad,
welke zijne deugden weten op prijs te stellen, zullen
dit verlies opregtelijk betreuren en wij gevoelen
welk eenen waardigen ambtgenoot wij verloren heb
ben.' Aldus herdacht het bestuur van Amsterdam - in
haar vergadering en in een brief aan koning Willem I -
het overlijden van Jan Joachimszoon Brouwer.
Brouwer, een vermogende katholiek, trouwde in
1785 in de Watergraafsmeer met Anna Beerninck
(1741-1813). Hij woonde op de Oude Schans te
Amsterdam en verhuisde in 1795 naar het Damrak bij
de Zoutsteeg. Hij stond bekend als een rijk en be
kwaam koopman, chef van de firma Joachim Brouwer
en Zoon, handelaren in hout en tabak. Zijn kapitaal
belegde hij ondermeer in een aantal panden in de
stad: een huis en erf op de Buitenkant (koopprijs
ƒ13.750,-), twee pakhuizen op de Oude Schans
(ƒ15.000,-) en een huis en erf op de Keizersgracht
(ƒ18.000,-). Verder was hij eigenaar geworden van
het Huis de Werve te Voorburg. Toen er in de Franse
tijd ook voor niet-gereformeerden mogelijkheden
kwamen om bestuursfuncties te bekleden, werd hij in
1796 lid van de raad en bleef dit met korte onderbre
kingen tot 1811. Aansluitend hierop vervulde hij de
functie van adjunct-maire. Als nevenfunctie was er
het regentschap van het Oude Mannen- en Vrouwen
gasthuis; zijn vrouw was regentesse van het Sint Joris-
hof. Hij behoorde tot het eerste viertal burgemeesters
die eind 1813 door de Koning werd aangesteld. Dit
zou hij blijven tot aan zijn dood in 1821. Ook in deze
jaren bekleedde hij verschillende nevenfuncties: zo
was hij commissaris van de Wisselbank, lid van de Ka
mer van Koophandel, commissaris van de opperdirec-
tie van de Stadsschouwburg en lid van het Syndicaat
der Nederlanden. Hij werd begraven op het R.K. kerk
hof aan de Weespervaart. Marlies Hoff
Jhr mr Andries Adolf Deutz van Assendelft (1764-1833)
Portret A.A. Deutz van Assendelft, door Dubois Dra-
houet vervaardigd in 1825 (collectie Deutzenhofje)
Andries Adolf Deutz van Assendelft was vrijheer van
Assendelft en Assumburg, heer van Nootdorp, Riet
schoten, Rietwijkeroord, Wijk aan Duin en Wijk aan
Zee en heer van Heemskerk en Hoogdorp. Hij werd ge
boren in Amsterdam als zoon van Cornelis Deutz van
Assendelft en Maria Deutz. Andries trouwde in 1785 te
Heemskerk met Jkvr. Jacoba Margretha Maria Boreel.
In hetzelfde jaar trad hij toe als lidmaat van de gere
formeerde kerk. Na de dood van zijn vader in 1788 erf
de hij als enige zoon een groot kapitaal. Zijn vader
Cornelis had zowel in de directe lijn veel geld geërfd,
als via de aanverwante lijn (via zijn ongetrouwde
schoonzuster): het ging om meer dan een miljoen,
evenals een huis op de Herengracht (nu 502: dit huis is
door een schenking in 1926 de ambtswoning van de
burgemeesters). Voor het reilen en zeilen had Deutz
nogal wat personeel nodig: een gouverneur, gouver
nante, tien dienstbodes, een tuinman en twee tuin
knechten. Hij bezat verder een buitenplaats (Assum
burg). Deutz was schepen en lid van de vroedschap in
de jaren vóór 1795 en zat in het bestuurvan het Deut
zenhofje, gesticht door een van zijn voorouders. De
orangist Deutz verliet in 1804 Amsterdam en verkocht
zijn huis op de Herengracht (f. 115.000,-). Bij zijn te
rugkeer in de hoofdstad bewoonde hij een huis op de
Keizersgracht (nu 804, geërfd van zijn vader). In 1813
behoorde hij tot de honderd hoogst aangeslagenen te
Amsterdam en werd omschreven als rentenier. In no
vember van datzelfde jaar werd hij lid van het voorlo
pig (Provisioneel) bestuur van Amsterdam. In 1814 was
Deutz een van de oude regentengeslachten die door
Willem I in de adelstand werden verheven, zodat hij
zich jonkheer mocht noemen. Van 1815 tot 1818 was
hij lid van de Tweede Kamer, in 1831 werd hij dit van
de Eerste Kamer. In zijn geboortestad werd hij be
noemd tot burgemeester in 1821, na 1824washij wet
houder. Deutz bekleedde tal van nevenfuncties. Zo
was hij gedelegeerde tot de zaken van de Burgerlijke
Stand, houtvester, president van de vergadering van
zetters der directe belastingen en zat hij in verschillen
de commissies (inzake de belasting op het personeel,
het fonds ter aanmoediging en ondersteuning van de
gewapende dienst in de Nederlanden) en bekleedde
hij het commissarisschap van het Grootboek der Natio
nale schuld. Tot aan zijn dood in juni 1833 bleef hij
raadslid en lid van de Eerste Kamer. Hij werd te Heems
kerk in een familiegraf begraven. Marlies Hoff
[265]