KENNISGEVING. BuRGEMEESTEREN DER STAD AMSTERDAM fimiijcn mft# ter ïtcnnij? Ut Sfngejettiten/ bat/ boor bt rieten fiinntn b^e^tab en üeijeta ^furijtbktie tnonen^ 6c/ nbHTenftomfïtg bc a^tanbinet en jjet fegïcincnt liuor get &t£* beïi'jTf 2I5cptuüt/ tat leben ban get fe^-MIegie/ in plaat#1 ban bic/ ineïfic op ben abeii ^Jannanj 1821 51'jn afgetrebeii en ban be oberïebenen/ jijn hetBo5en/ be ï^eeten: CLAUDE CROMMELIN. JAN H O D S II O N. ANTIIONY MEYNTS. PAULUS ANDRIES VAN EYS. Mr.JOAN GOLL VAN FRANCKEN S T EI N. MARCUS BROEN Marcellu szoon. Mr. PIETER ALEXANDER VAN BOETZELAER. Mr. ANDRIES ADOLPH DEUTZ VAN ASSENDELFT. DANIEL DE BRUY N. HERMANNS VERWIT A S S C II E N B E R G H. G ERRIT BLAAU Mr J A N VAN DE POLL. ADRIAAN VAN DER I IOOP PETRUS PAULUS CIIARLE. JACOB F O C IC. *«**>- ABRAHA M BIEREN S. Amjlerdamden 25Jlen September 1821. Biifgcrtièesterett voornoemd D. W. E L I A S, Ter ordonnantie van dezelven W. J. BACKER -i i i r - i r li i i i l Te Amfterdam ter S T A D S - D R U K K E R IJ, op het Rockitt. Kennisgeving van de burgemeesters van de nieuw be noemde leden van het kiescollege (1821) [256] voor de vier burgemeesters was er - naast de eerder genoemde eisen bij de benoeming tot raadslid - ook nog die van een minimumleeftijd van veertig jaar; bij eventuele benoeming moest afstand worden gedaan van andere gesalarieerde stedelijke functies. Het burgemeesters- en wethoudersambt was niet verenigbaar met dat van stadssecretaris, thesaurier, ontvanger en ook niet met justitiële functies35. Een lidmaatschap van de Kamer van Koophandel was wel toegestaan. De (presiderend-) burgemeester riep de raad bijeen en zat de vergaderingen van raad en burgemeesters (b&w) voor. Bij afwezigheid van de burgemeester verving de wethouder die het oudst in rang was. Het college van b&w vergaderde zo vaak 'als de spoed der zaken zulks vordert'. De verdeling van de taken en werkzaamheden werd geregeld in een Reglement van Orde. Zij lagen allereerst met name op het terrein van de handhaving van de openbare orde: politie en het toezicht op de naleving van wetten en verordenin gen. Een apart artikel benadrukte bijvoorbeeld dat de burgemeesters moesten waken tegen 'alle oproerig heden en alles wat de rust en veiligheid der Stad zou de kunnen storen'. Voor het hoger bestuur was dit een essentiële zaak. Toen in 1835 burgemeester Van de Poll in de ogen van Haagse kringen te laks was ge weest bij het keren van een belastingoproer in de hoofdstad (het zgn. 'soeploodsoproer'), werd hij van zijn taak ontheven.36 Verder werd aan burgemeesters en b&w toegewezen: (toezicht op het) beheer van de stedelijke finan ciën, de openbare werken, op stedelijke gebouwen en andere eigendommen en op de plaatselijke wel- zijnsinstellingen; de controle op de gang van zaken bij de Burgerlij ke Stand; de regeling van de huisvesting van militairen; de benoeming van raadsleden ten behoeve van de commissies die door de raad werden ingesteld37; De stadspublicaties, openbare akten en door de raad vastgestelde verordeningen konden zij op laten maken, op hun naam stellen en ondertekenen (even als de stadssecretaris).38 Tenslotte werd aan hen toe bedeeld alles wat niet expliciet aan de raad was opge dragen. In zeer buitengewone gevallen mochten b&w verordeningen uitvaardigen die onmiddellijk van kracht werden, mits zij dit terstond meldden aan de raad en aan de Provinciale Staten. Naast de eerder genoemde begeving van stedelijke ambten hadden burgemeesters ook het recht om de instructie van ambtenaren vast te stellen, hen te schorsen (met uitzondering van stadssecretarissen, thesaurier en ontvanger) en eventueel droegen zij 'derzelver afzetting' voor aan de raad. Bij de aanvaarding van hun functie legden zij de zelfde eed als raadsleden af: de drie burgemeesters in handen van de presiderend-burgemeester, deze laat ste in handen van de gouverneur (reglement 1815). Wat betreft het aftreden van burgemeesters en bur gemeester en wethouders: volgens het reglement van 1815 trad elk jaar een der burgemeesters af. Door lo ting zou de volgorde bepaald worden. In 1824 werd bepaald dat er een zittingsperiode was van zes jaar, om de twee jaar traden twee wethouders af (maar wa ren herkiesbaar). Een verzoek tot ontslag moest aan de koning worden gericht, 'alvorens zij derzelver functien zullen vermogen te staken'. Bij een tussen tijdse vacature van het burgemeesters- en wethou dersambt werd de functie waargenomen door het oudste raadslid.39 De hoogte van de bezoldiging voor het dagelijks bestuur was in 1815 expliciet omschreven (nl. ƒ10.000,- per jaar 'te zamen). Na 1824 werd hun jaarwedde door de koning vastgesteld40 en werd het genieten van emolumenten expliciet verboden. Stemgerechtigden en kiezers De voorschriften voor - en de praktijk van - de raads verkiezingen in de eerste helft van de negentiende eeuw waren eveneens gefundeerd op de grondwet, de daarop gebaseerde stedelijke bestuursreglementen en tenslotte op de specifieke toepassingen door mid del van koninklijke besluiten. In drie artikelen van de grondwet van 1814 wordt ingegaan op de 'rege ring' van de steden, de vervulling van de vacatures in de raad door zgn. kiescolleges en tenslotte op de stemgerechtigde burgers die opengevallen plaatsen in die kiescolleges invullen. De oude vrijheid van burgers om invloed uit te oefenen op het bestuur was - zo stelde men - met name in de steden aangetast en diende hersteld te worden.41 Aangezien de soeve reiniteit nu lag bij de vorst en niet meer bij de verre- [257]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1994 | | pagina 5