Pe Als voorbeeld van hoe het stemmen en kiezen in de praktijk toeging, zal de gang van zaken bij de ver kiezing van raadsleden, in 1840 gedetailleerd ge schetst worden.9 Het bestuur Het bestuur van de stad Amsterdam werd uitgeoe fend door een raad van veertig leden. Vier van hen waren burgemeester. Dit was in naam een herstel van de situatie van vóór 1795, toen er eveneens sprake was van vier 'burgemeesteren'. Het grote verschil was echter dat men niet meer 'regeerde', maar 'bestuur de'. Dit tot ontzetting van sommige burgemeesters die opgegroeid waren in 'oude tijden'. Zo zou burge meester D. W. Elias tegen minister van Justitie Van Maanen bij een zekere gelegenheid gezegd hebben: 'Maar mijn Heer, op die wijze is't onmogelijk te re- geeren'waar op Van Maanen geantwoord moet heb ben: 'Dat is ook volstrekt de intentie niet. Al wat men van u vergt, is te besturen'.10 Na 1824 heetten burgemeesters 'burgemeester en wethouders' en bestond de raad eveneens uit veertig leden, behalve wanneer de burgemeester buiten de raad mocht zijn benoemd. Zowel raadsleden als bur gemeesters en burgemeester en wethouders kregen de titel van Edel Achtbare Heren. De leden van het be stuur moesten door kiezers gekozen worden uit de 'vroedste' wijste] en 'gegoedste' ingezetenen van de stad. Telgen uit oude regentenfamilies Backer, Bo- reel, Deutz van Assendelft, Huidekoper en Van de Poll etc., traden op als burgemeester, wethouder, raadslid of stadssecretaris. Zij genoten nog steeds het aanzien ('vroedste') en het inkomen ('gegoedheid') die vereist waren voor dergelijke functies. In 1815 was 65% en in 1845 was 61,5% van de raadsleden af komstig uit deze oude regentengeslachten, om pas na 1848 snel af te nemen.11 Het bestuur werd aange vuld met leden van vooraanstaande, vermogende, niet-gereformeerde families, als de doopsgezinde Jan van Eeghen, de Portugese jood Abraham Mendes de Leon en de katholiek Jan Brouwer12. Voor opname in het stedelijk bestuur waren er de volgende vereisten: men diende Nederlander te zijn en zeven (na 1824 zes) jaar in de stad te wonen; voor hen die in de koloniën geboren waren, ofwel genaturaliseerd waren, gold dezelfde eis; verder was meerderjarigheid een voorwaarde 23 jaar), na 1824 werd deze leeftijdsgrens verhoogd tot 25 jaar. ook zij die tenminste vier jaren gehuwd waren met 'eene Burger Dochter' (1824: drie jaar) hadden de j uiste kwalificatie. Voor een aantal groepen was de toegang tot het ste delijk bestuur geblokkeerd: kerkelijke voorgangers, onderwijzers en militai ren die in werkelijke dienst waren; zij die bankroet waren of onder curatele stonden en zij die door rechterlijke maatregelen getroffen wa ren ofwel oneervol door de koning ontslagen waren; zij die in dienst waren van een vreemde mogend heid; tenslotte gold dit ook voor hen (reglement 1824) die een stedelijke post hadden waardoor ze 'in per soonlijke regtstreeksche ondergeschiktheid van het Stedelijk Bestuur' stonden.13 Raad Raadsleden hadden zitting voor het leven. Voor de zuidelijke provincies was dit een nieuwigheid en een reden tot protest: men was bang dat de raad zou gaan bestaan uit bejaarde leden en dat een prikkel om zich in te zetten voor de belangen van inwoners zou ont breken.14 Verhuizing of overlijden waren doorgaans de redenen waardoor een einde kwam aan het raads lidmaatschap. Wat betreft de toegestane verwant schapsgraad van raadsleden was er een verbod tot in de derde graad van bloedverwantschap en zwager schap. De verzwagering gold voor raadsleden niet in de lijn van de echtgenote. De rangorde tussen raads leden werd bij hun eerste zittingperiode bepaald door ouderdom, terwijl nieuwkomers de laatste plaats bekleedden. Bij de aanvaarding van het lid maatschap van de raad legden gekozenen een eed af. De eedsaflegging van raadsleden gebeurde 'op de wij ze bij eens ieders godsdienstige gezindheid gebruike lijk' (reglement 1815). De eed werd afgelegd in han den van de provinciale Gouverneur, maar al vrij snel werd het gebruik om dit te doen ten overstaan van de burgemeester. In het reglement van 1824 werd dit [252] 4 - Bit 'EDELE ACHTBARE It EER EN LEDEN VAN DEN IIA A D; jr. Mr. Tictcr Alexander van Boetzelaer op de Héereugrachtby dé Vyzel- ftraatN. 63. Jr. Mr. David Willem Ellasop de Keizers gracht by de SpiegelftraatN. 679-, Jr. Paul Iwan Hogguer, op de Heerengra'cht by de SpiegelflraatN. 553- Jnn Brouwer, Joachimsz., op het Wa ter, N- 15- Gerrit Blaatiw, op de Pleerengracht by de Wolvenftraat, N. 459- Kir. Hendrik Nicolaas Tonis, op de Plee- rengracht by de Brouwersgracht N. 323. Jr.'Mr. Jan van Loon, Jansz. op de Keizersgracht by de Vyzelftraat N. 710. Mr. Jacob van Cohen, op de Keizersgracht by de Huidenftraat N. 213 me1 Mei op de Keizersgracht by de Pak huizen van Péls. Jacob van Halmaelop de Keizersgracht by de gouden Ketting, N. 535. Joan Goll van Erankenfteyn op- dé Keizersgracht by de Wolvenftraat, N. 234- Balthafar Ortt, in de Kerkftraat by da Utteehtfïheftraat, N* 37* C 5 Mr. A Hard Gerrit van Meurs, op de'Hce- rengracht by de Leydfcbegracbc N. 514 Gerrit ten Sande, op de Keizersgracht by de Huidenftraat, N. 261. Mr. Hans Hendrik van Haersma van Neder- horst (den Berg,) op de Heerengracht, by het Koningsplein, N. 81. Johannes Caip, op de Keizersgracht by de LeydfcheftraaCN. 1G6 Albert Hodshon, op de Reguliersgracht by de Heerengracht, N. 123. Mr. Cornells Backer, de Jonge, op de Frin- fengracht by den Arnftei, N. 16. Petrus Johannes Wendorp, op de Kei zersgracht by de Vyzelftraat, N. 702. Abraham Mendes dc Leon, op de Kei zersgracht by de Weesperftraat N. '8. Jr. Mr. Andries Adolf Deutz van Asfendelft, op de Keizersgracht by den Au.ftel, N. 778. Jr. Mt. Jacob Boreel van Hogeiandenopde. Pleerengracht, by deVyzelftraat,N 559. Jr. Mr. Joan Huydecoper van Maarsfeveen, op de Keizersgracht over de Wester- markt, N .308- Jr. Mr. George Clifford op de Pleeren gracht by de Reguliersgrachr, N 584. Jr, Mr. Willem Rendorp van Marquette, op de Pleerengracht by de Vyzel- ftrgnt, 573- A i De ook vastgelegd. Verder is de eed van 18 24 grotendeels gelijk aan die van 1815. De leden van de raad in 1816 (afbeelding uit het zo genaamde 'Herenboekje') De eed luidde als volgt: Dat zij de belangen en de welvaart der Stad met alle hunne vermogens zullen bevorderen, overeen komstig de Grondwet en de algemeene Lands- Wetten, en het geen bij het Stedelijk Reglement is voorgeschreven. Dat zij, om tot hunne benoeming of verkiezing te komen, directelijk noch indirecte- lijk aan iemand eenige giften of gaven beloofd of gegeven hebben; dat zij alsmede tot het geven van eenige Ambten of Bedieningen, of om iets hoege naamd in deze hunne Ambtsbetrekkingen te doen of te laten, van niemand eenige belofien of ge schenken zullen aannemen of ontvangen, directe lijk noch indirectelijk. De burgemeester riep de raad bijeen, maar wanneer een meerderheid in de raad15 een vergadering nodig mocht oordelen, kon deze meerderheid dit aan de burgemeester te kennen geven, die dan gehouden was de raad bijeen te roepen. De raadsvergaderingen konden alleen worden gehouden wanneer een meer derheid van de leden aanwezig was. In het reglement van 1824 werd hier nog aan toegevoegd: wanneer de vergadering tweemaal bijeen geroepen werd zonder dat een meerderheid aanwezig was, was een derde vergadering (ongeacht of er een meerderheid aanwe zig was) gerechtigd besluiten te nemen. Tussen de oproepen moest minimaal 24 uur verlopen zijn. Voordat het reglement van 1815 van kracht werd, was er eenmaal een raadsvergadering waar slechts ne gentien leden aanwezig waren (en dus een minder heid). Er werd echter gewoon vergaderd.16 Voorstellen ter behandeling dienden twee dagen vóór de vergadering schriftelijk bij de burgemeester 2-53

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1994 | | pagina 3