de archivaris verwacht, kunnen de volgende eisen
worden gesteld aan de archivaris: kennis van be
stuurskunde en organisatie, van moderne opslagme
dia, van systeemontwikkelingsmethoden, van in
richtingvan werkprocessen en van kosten-batenana-
lyse. Wil men als archivaris hieraan voldoen, dan
moet de opleiding voor archivarissen daar aandacht
aan besteden. Daarom pleit Nagelhout hieromtrent
voor meer discussie en afstemming onderling tussen
archiefkringen en administratie.
Thomassen, directeur van de Rijkarchiefschool, le
vert kritiek op de lezing van Nagelhout en stelt dat
hij een te klassiek beeld geeft van de archivaris. Deze
is tegenwoordig niet alleen de ontvangende instan
tie voor permanent te bewaren archieven aan het
eind van het traject, maar ook 'informatie-accoun
tant' in de dynamische fase. Als zodanig is wel dege
lijk een grotere rol voor de archivaris weggelegd bin
nen de overheidsadministratie. De archivaris-nieu-
we-stijl zal nodig blijken te zijn bij de toename van
technieken en veranderingsprocessen bij de moder
ne overheidsadministratie. Nagelhout is het daar
mee eens, maar wil zo iemand geen archivaris meer
noemen. Dat is volgens Thomassen ook niet nood
zakelijk.
Woelderink, directeur van het Koninklijk Huisar
chief, vreest dat de school zich door deze verbreding
verwijdert van het eigenlijke beroepsveld en vraagt
zich af of degenen in het veld het wel eens zijn met
deze verbreding. Kan een commissie uit de kvan
zich niet eens buigen over het nieuwe profiel van de
archivaris? Wieland staat daar positief tegenover.
De bestuurskundige - en archivaris - Van Bussel
merkt op dat het beroepsbeeld van de archivaris wel
degelijk moet veranderen. Het profiel, en daarmee
de arbeidsmarkt, zal daar wel bij varen. De klassieke
archivaris is gedoemd uit te sterven als het beroep
niet breder wordt.
Boomgaard, directeur van het Algemeen Rijksar
chief, tenslotte vindt Nagelhout te pessimistisch.
Vanuit zijn gemeentelijke ervaring heeft hij gemerkt
dat recent opgeleide archivarissen uitstekend func
tioneerden binnen de dynamische/semi-statische
sector.
Na Nagelhout spreekt drs C. Streefkerk, regionaal
archivaris te Alkmaar, vanuit het openbaar archief
wezen over de eisen en kwaliteiten die in de praktijk
gevraagd moeten worden van de startende archiva
ris. Hij noemt de vele sectoren, de grote en de kleine
diensten, de vervagende grenzen tussen de statische
en dynamisch/semi-statische fase.
Wat de vakinhoudelijke kwaliteiten betreft, is er
nog veel continuïteit in de eisen die aan archivarissen
worden gesteld: het onderdeel 'ordenen en beschrij
ven' is nog steeds het belangrijkst en met de begin
selen van Muller, Feith en Fruin kan men ook de
moderne administratie en automatisering te lijf. Im
mers, in het beschrijven toont de archivaris zich als
een analyst die organisatiestructuren blootlegt, in
formatiestromen in kaart brengt en besluitvor
mingsprocessen boven water haalt. In dit opzicht be
schikt een goede archivaris over gereedschap dat ook
op vele andere plaatsen goed bruikbaar kan zijn.
Een vak dat Streefkerk overigens in zijn be
roepspraktijk niet graag zou missen, is het middel
eeuws latijn, dat al sinds enige jaren niet meer ver
plicht is gesteld.
Met de functie-eisen, zoals deze zijn vermeld in
de brochure van de Rijksarchiefschool 'Tussen per
kament en floppy-disk', kan hij het volledig eens
zijn, maar hij mist wel de gerichtheid op het pro-
dukt. Ten aanzien hiervan zou de archivaris moeten
streven naar voortdurende verbetering en onderlin
ge afstemming (normering) in landelijk verband.
Hij moet een antwoord vinden op de bestuurlijke
vernieuwingen en het werken met de tools of ma
nagement (financieel beheer, personeelsbeleid, pro
jectmanagement, produktgericht werken, teamge
richtheid). Het is, zijns inziens, niet nodig om deze
aspecten aan de Rijksarchiefschool te onderwijzen,
de nadruk moet daar liggen op de professionaliteit
van de archivaris an sich. Middels aanvullende scho
ling kan managementken nis verkregen worden.
Ontwikkelingen met betrekking tot de vakinhou
delijke kwaliteiten bespeurt Streefkerk nauwelijks en
ontwikkelingen met betrekking tot de functie-eisen
noemt hij evenmin schokkend. Wel wordt de gene
ralist steeds meer een specialist. Daarnaast is alert
heid ten aanzien van nieuwe technieken en bestuur
lijke ontwikkelingen geboden.
Vanuit het publiek wordt opgemerkt dat de hoe
veelheid eisen die aan een hedendaagse archivaris
wordt gesteld, overstelpend is. Specialisme is hier-
[308
door noodzakelijk. Streefkerk vindt dat zeker bij de
gemeenten generalisten toch nodigzijn.
Verder is men van mening dat er op den duur bij
de administratie steeds meer, in plaats van minder,
werk zal zijn voor de archivaris. Immers de achter
standen en misstanden bij de administratie, die ont
staan door het de verkorting van de overbrengings
termijn en de toenemende complexiteit, zullen dit
noodzakelijk maken.
Als laatste spreker komt drs Th. Thomassen, direc
teur van de Rijksarchiefschool, aan het woord. Hij
gaat in op de verhouding tussen de archiefschool en
de beroepsgroep.
Eerst zet hij het uitgangspunt van de archief-
school uiteen. De school heeft te maken met de ge
hele beroepsgroep die bepaalt wat het beroepsprofiel
is, in de praktijk is dat met name het georganiseerde
beroepenveld. In principe moet de school het opstel
len van een algemeen geaccepteerd beroepsprofiel
overlaten aan de beroepsgroep, waarna zij met deze
groep het opleidingsprofiel vaststelt en zelf de leer
plannen ontwikkelt. De strategie die de school hier
bij volgt, is er een waarbij de school in eerste instantie
niet gericht is op het vertalen van functie-eisen in
leerplannen en gefocussed is op het aantal archivaris
sen dat de school opleidt. Het belangrijkste uit
gangspunt is dat de school archivarissen opleidt met
een brede theoretische achtergrond en met deskun
digheid en flexibiliteit om veranderingen te volgen
en testuren.
Hoe denkt de archiefschool te kunnen beant
woorden aan de opleidingsbehoeften van de markt?
Om te anticiperen op ontwikkelingen in het veld,
moet de school ten eerste haar programma's voortdu
rend aanpassen. De meest recente en ingrijpende
verandering tot nu toe was de herstructurering van
de archivistische vakken, waarbij het levensloopcon
cept werd aangehouden. De analyse van de functies
van de archiefvormende organisaties en van de infor
matie binnen de organisaties staat centraal, waar
door de archivistiek als theoretisch uitgangspunt van
andere bedrijfsprocessen kon gaan fungeren.
Daarnaast heeft de school besloten aan de behoef
te van bredere opleidingen tegemoet te komen door
de opleidingen onder te brengen bij een hogeschool
en een universiteit, waarbij de archivistiek of archief
wetenschap gekoppeld kan worden aan documentai
re informatievoorziening en aan informatie- en ge
schiedwetenschap.
Met de enquêteresultaten kan men twee richtingen
op:
een smalle arbeidsmarkt nastreven, gericht op het
openbaar archiefwezen: een smalle werving, selectie
en opleidingsprofiel. Dit betekent minder mensen
opleiden en meer banen scheppen in het openbaar
archiefwezen. Deze heeft blijkbaar de voorkeur on
der de respondenten.
een brede arbeidsmarkt nastreven: een brede wer
ving, selectie en opleidingsprofiel. Dit betekent een
verbreding van de opleiding, waardoor er toegang is
tot meerdere categorieën banen dan alleen het open
baar archiefwezen.
De Rijksarchiefschool heeft al in 1992 voor de breed
te gekozen, omdat de beroepspraktijk en de archief
wetenschap zich verbreden. Moderne archivarissen
zijn niet alleen maar vervaardigers van inventarissen,
maar houden zich ook - soms zelfs bij voorkeur - be
zig met andere bedrijfsprocessen. Zij beschikken
over kennis en expertise waar ook buiten het open
baar archiefwezen vraag naar is. Daarnaast is de ar
chiefwetenschap een wetenschap geworden die bui
ten het openbaar archiefwezen evenzeer ten nutte en
ten gelde gemaakt kan worden als daarbinnen.
Dit alles brengt een verbreding van de professie
met zich mee, waarbij een bewuste verbredingsstra
tegie in het archiefonderwijs past. De archiefschool
mikt dus op de breedst mogelijke markt, waarbij zij
het doel nastreeft aan nieuwe beroepsbeoefenaren de
wetenschappelijke discipline over te dragen die de
identiteit van de archivaris bepaalt.
De teneur van de kritiek en de aanbevelingen met
betrekking tot de school, zoals die naar voren komen
in de enquêteresultaten, volgens Thomassen niet zo
zeer verassend, maar wel verhelderend, stemmen
hem tevreden. Ze bevestigen de uitgangspunten van
de school, zoals die gekozen zijn bij de samenwer
king met de nieuwe partners, namelijk de verbreding
van de archiefopleidingen met betrekking tot de be
roepsuitoefening en de archiefwetenschap, dus ook
de bredere arbeidsmarkt, en de verbreding van de ar
chivistiek zelf.
Thomassen noemt tenslotte nog de verweten
schappelijking van de opleiding, die, in tegenstelling
[309