Bestuur, stemmen en kiezen
in Amsterdam in de eerste helft
van de negentiende eeuw
Peter Hofland
Het (oude) Stadhuis van Amsterdam aan de Oudezijds Voorburgwal, met een
wacht voor het in 181/aangebrachte ^(tekening 1820 van Gerrit Lamberts)
In de serie Bronnen voor de geschiedenis vati de instellingen, waarmee het
Nederlands Arcbievenbladin 1992 startte, werd al eerder ruime aandacht be
steed aan de gemeentelijke organisatie in de negentiende eeuw. Dr A. C. M.
Kappelhof behandelde de ontwikkeling van bestuur en ambtelijk apparaat
in 's-Hertogenbosch (nab, 1993, 242-277). In dit artikel gaat Peter Hof
land, medewerker voor de negentiende- en twintigste-eeuwse archieven bij
het Gemeentearchief Amsterdam, vooral in op de rol die de bestuursregle
menten speelden bij bestuur en verkiezingen in de steden in de eerste helft
van de vorige eeuw.
[250]
Inleiding
'Laat het volk namen hooren, die het oude ontzag
en vertrouwen doen herleven.1
Bijna vier jaar na de verhuizing van het raadslid Ger
rit ten Sande naar Antwerpen, ontving het stedelijk
bestuur van Amsterdam een brief van de gouverneur
van Noord-Holland, met de vraag of het niet opge
vallen was dat Ten Sande sinds lang niet meer gezien
was bij de vergaderingen van de raad.2 Dit laatste was
niet verwonderlijk, omdat Ten Sande sinds verschei
dene jaren een post bekleedde in s Rijks dienst te
Antwerpen, geacht werd daar zijn domicilie te heb
ben en dus geen lid van de regering van Amsterdam
kon blijven. Het stadsbestuur antwoordde dat dit al
eens onderwerp van bespreking was geweest, maar
dat zij er 'zwarigheden' in zagen om Ten Sande tot
het neerleggen van zijn raadslidmaatschap te bewe
gen.3 Daarom verzochten de burgemeesters de gou
verneur dit op zich te nemen, waardoor de zaak een
betere uitslag zou hebben. Nadat de gouverneur Ten
Sande over de briefwisseling had ingelicht, schreef
deze in een brief aan de raad dat hij verondersteld
had dat het 'zomtijds zoude kunnen gebeuren dat ik
door Zijne Majesteit nog eens weder naar die stad,
alwaar ik zoo vele genoegens gehad heb, teruggeroe
pen wierd'. Ten Sande had daarom gebruik gemaakt
van een artikel van het stedelijk bestuursreglement,
'hetwelk afwezendheid ten gevolge van Bedieningen
of Commissiën, door of vanwege den Koning opge
dragen, toelaat, en heb alzoo mijn Lidmaatschap als
raad behouden'. Niettemin had hem wel eens de
twijfel bevangen of een en ander wel kon, 'lid van ee-
ne vergadering te zijn alwaar men nimmer kan ver
schijnen en dus aldaar van geen het minste nut kan
zijn'. Nu er ook van andere zijde hierover bedenkin
gen rezen, besloot hij na rijpe overweging ontslag te
vragen, onder dankzegging voor 'de genoegelijke
uren welke ik met U Ed. Achtb. heb doorgebracht'.
Ten Sande had artikel 2 van het stedelijk bestuursre
glement van 1815 in gedachten toen hij zijn langdu
rige absentie wilde rechtvaardigen: 'afwezendheid,
ten gevolge van Bedieningen of Commisiën door of
van wege den Koning opgedragen, zal in dezen
geenszins kunnen prejudiciëren, zonder onder
scheid of zoodanige Benoeming of Commissie al of
niet tot eene andere Provincie of Landschap betrek
king gehad heeft'. In het nieuwe bestuursreglement
van Amsterdam, van 1824, werd bepaald dat raadsle
den bij het afleggen van de eed ook de belofte dien
den af te leggen dat zij de vergaderingen van de raad
'getrouwelijk' zouden bijwonen.4
De bestuursreglementen
Het raadslid Ten Sande beriep zich op het bestuurs
reglement van Amsterdam. Voor alle steden gold in
deze periode dat zowel het functioneren van de raad,
de burgemeester(s) en wethouders, als de gang van
zaken bij de verkiezingen gegrond waren op deze be
stuursreglementen. Ook de vraag wie stemgerech
tigd waren en op welke gronden men kiezer kon wor
den, was hierop gebaseerd.
Volgens de grondwet van 1814 namen de steden in
het nieuwe politieke bestel na de Franse tijd een be
langrijke plaats in. De ideeën hierover kwamen voort
uit de opvattingen van Van Hogendorp.5 Op het ter
rein van het algemeen bestuur waren ten tijde van de
Republiek volgens Van Hogendorp bij de steden de
meeste gebreken ontstaan, bij de provincies en dor
pen was dit daarentegen volgens hem 'vrij goed'.
Voor de nadere regeling van het stedelijk bestuur,
en ook van de verkiezingen, moesten door de steden
reglementen opgesteld worden. Deze reglementen,
verschenen in 1815 en 1824/25, werden onderwor
pen aan het toezicht en de goedkeuring van het hoger
bestuur. De vrijheid voor de steden om een eigen in
vulling te geven aan de reglementen was echter zeer
beperkt, want de overheid streefde een behoorlijke
mate van uniformering na.6 De bestuursreglemen
ten van 1815 waren summier en lieten nog veel open,
pas met de reglementen van 1824/25 kwam er een
nadere invulling. Met de laatstgenoemde reglemen
ten werd de macht van de koning verder uitgebreid.7
De belangrijkste bepalingen voor Amsterdam met
betrekking tot het bestuur en de verkiezingen zullen
hier voor het voetlicht worden gebracht. Er zal ook
worden ingegaan op de personen die de bestuurs
functies vervulden. De situatie in Amsterdam zal
waar mogelijk worden vergeleken met andere ste
den. De verschillen lagen met name op het vlak van
het aantal: het aantal raadsleden en burgemeesters en
wethouders was elders kleiner, het kiescollege was
minder omvangrijk, enz.8
2.51