ren werkvormen (individuele behandeling, groeps bespreking, discussieonderwerpen en -vragen, vaar digheidsoefeningen). Daarnaast zijn aanwijzingen opgenomen met betrekking tot de hulpmiddelen zo als (de te bewerken) archivalia, (historische) atlassen, kaarten en plattegronden. Voor zover passend bin nen de doelstellingen krijgen archivistische bijzon derheden van de gebruikte informatiebronnen aan dacht (functie, aard en opmaak van de stukken). Tenslotte worden aanwijzingen opgenomen om trent bordgebruik en bordschema's ten behoeve van de introductie. Hoewel de klassikale benadering in het onderwijs nog steeds veel gebruikt wordt, vinden we in het meeste reguliere lesmateriaal aanwijzingen om de lesstof gedifferentieerd aan te bieden. Bij de ontwik keling van de lesbrieven moet worden stilgestaan bij de verschillen tussen leerlingen in één groep. Dit be tekent dat voor de snelle, vaak wat betere leerling voldoende interessant materiaal voorhanden moet zijn, die als verrijkingsstof kan worden ingezet. Voor de wat zwakkere en/of tragere leerling moeten de doelstellingen van de lesbrief haalbaar zijn op een wat eenvoudiger, sneller te bereiken niveau. In de Roosendaalse lesbrieven zijn de docent op dit vlak dan ook verscheidene suggesties aan de hand gedaan zoals variatie in werkvormen en vragen van verschil lend niveau. Leerlingenpakket De in de handleiding geboden inhoudelijke en di dactische informatie sluit nauw bij het leerlingen- deel aan. De handleiding vormt als het ware de grondslag voor het leerlingendeel. Dit leerlingendeel bestaat per les uit een leerlingentekst, gevolgd door een aantal verwerkingsopdrachten. Wat de inhoud van de lesverhalen betreft, is het hoofdzaak dat de vooraf bepaalde doelstellingen daarin uitgewerkt worden. Dit wil zeggen dat alle kernthema's (inclusief vaktermen) in een logisch ver band aan de leerlingen gepresenteerd worden. Naast de inhoudelijke kant is de vormgeving van eminent belang. In dit verband valt op te merken dat men bij de samenstelling van de verhalen minstens rekening moet houden met het leesniveau van de kinderen, de omvang van het lesverhaal (maximaal één A4), het minimale gebruik van vaktermen, alsmede de aard en de omvang van de zinnen (kort en enkelvoudig). De vragen en opdrachten hebben betrekking op de tijdens de introductie aangeboden informatie en de leerlingentekst. De vraagstellingen houden nauw verband met de doelstellingen, met andere woorden: de verwerkingsopdrachten moeten het de kinderen mogelijk maken de doelstellingen te realiseren. Wat hierboven over het niveau en de structuur van de ant woorden is opgemerkt, geldt eveneens voor de vra gen. De vragen moeten eenduidig, kort en zo een voudig mogelijk geformuleerd zijn. Zij mogen in geen geval onder de categorie begrijpend lezen val len. Met nadruk dient erop gewezen te worden dat wanneer bij de beantwoording van vragen archief bronnen bewerkt moeten worden, nauwkeurig aan gegeven moet worden waar de leerlingen hun infor matie precies kunnen vinden. Vervolgens moet er sprake zijn van een zekere diversiteit aan vraagstellin gen: kennis-, toepassings- en meningsvormende vra gen. In dit verband is het van belang het complexi teitsniveau van de vraagstellingen te beperken. Dit betekent bijvoorbeeld dat antwoorden maximaal drie alternatieven mogen bevatten. Naast het niveau van de vraagstellingen is het van belang een diversi teit in vraagsoorten in te passen: open en gesloten vragen, meerkeuze-, invul- en combinatievragen. In dit verband moet opgemerkt worden dat voor geen enkele leerling (of docent) materiaal interessant is, waarbij voortdurend een beroep wordt gedaan op dezelfde werkvormen. Voor alle leeftijden geldt dat verandering van spijs doet eten. Door te kiezen voor voldoende afwisselende werkvormen kunnen ken nis- en vaardigheidsdoelstellingen beide bereikt wor den. Ter stimulering van de zelfwerkzaamheid en de creativiteit van de leerlingen kunnen zogenaam de doe-opdrachten geformuleerd worden. Zulke opdrachten stimuleren het inlevingsvermogen en structureren de begripsvorming. In dit opzicht valt een Chinese wijsheid aan te halen: horen is vergeten, zien is weten, maar doen is begrijpen. De uitvoe ringswerkzaamheden van de doe-opdrachten kun nen zowel binnen de schoolmuren als daarbuiten plaatsvinden. Met de resultaten (interviews, opstel len, gedichten, tekeningen en/of (foto)collages) kunnen de kinderen mogelijkerwijs op school een tentoonstelling inrichten. Op deze manier kan een [278 geïntegreerde evaluatie van kennis, vaardigheden en emoties plaatsvinden Presentatie lesmateriaal Een didactisch element waarnaar niet steeds in de eerste plaats de aandacht uitgaat, is de presentatie van het lesmateriaal. Dit geldt voor zowel de docen tenhandleiding als het leerlingendeel. Structurering van het lesmateriaal geschiedt in belangrijke mate met behulp van ontwerp- en druktechnische princi pes en keuzes. Een overzichtelijk en logisch opge bouwd lesprogramma bevordert het onderwijsleer proces. Daarom is gekozen voor korte teksten met een simpele opbouw, voor heldere, korte tekstkop pen, alsmede voor een eenvoudig lettertype. Voorko men moet worden dat leerlingen op grond van on volkomenheden op dit vlak in verwarring raken. Zo is het bijvoorbeeld van het grootste belang bij de be- antwoordingsruimte van de vragen rekening te hou den met de te verwachten lengte van de afzonderlijke antwoorden. Veel schrijfruimte suggereert namelijk een gecompliceerd antwoord. Met dit voorbeeld wordt duidelijk dat technische keuzes bepaald moe ten worden door didactische uitgangspunten. De belevingswereld van kinderen staat dus centraal, ook bij de vormgeving van het lesmateriaal. Stappenplan Bij omvangrijke projecten als de ontwikkeling van lesbrieven is het zinvol een stappenplan te hanteren. Dit plan valt in drie onderdelen uiteen. In de oriën tatiefase wordt bekeken welke onderwerpen voor be handeling in aanmerking komen en wat men daar mee wil bereiken. De onderwerpskeuze geschiedt aan de hand van de kerndoelstellingen. Na de onder werpskeuze worden de lesdoelstellingen geformu leerd. Daarmee wordt vastgelegd wat men feitelijk wil. Vervolgens vindt de onderzoeksfase plaats, waarin het grondslagenonderzoek zijn beslag krijgt. Op basis van de lesdoelstellingen worden de achter grondinformatie en de bouwstenen voor de lesverha len uit de informatiebronnen gegenereerd. Daar naast worden tijdens deze onderzoeksfase de infor matiebronnen geselecteerd die de kinderen zullen bewerken. Tenslotte komt de formatiefase aan bod, waarin het lesmateriaal worden samengesteld. Wat het leerlingendeel betreft, worden eerst de lesverha len geschreven op basis van de vooraf geformuleerde doelstellingen. Aan de hand van de lesverhalen wordt vervolgens een diversiteit aan vragen gefor muleerd. De afsluitende fase wordt bepaald door aandacht voor de vormgeving. De vervaardiging van de docentenhandleiding vangt aan met de formule ring van de structuur en de doelstellingen van de les brieven. De lesopbouw is steeds identiek: introduc tie, lesverhaal, zelfstandig werken en nabespreking. Bij de introductie wordt per les aangegeven welke onderwerpen minimaal aan de orde gesteld moeten worden. Deze onderwerpen zijn gerelateerd aan de doelstellingen en de daaraan gekoppelde achter grondinformatie. Vervolgens wordt aandacht ge schonken aan respectievelijk de moeilijkheidsgraden van de lesverhalen, de informatiebronnen, de uit werking van de afzonderlijke lessen, alsmede de ant woorden op vragen en opdrachten. Evenals bij het leerlingendeel wordt de vervaardiging van de docen tenhandleiding afgesloten met het drukklaar maken van het lesmateriaal. Bi j de uitvoering van dit stappenplan is de inbreng van onderwijskundigen onontbeerlijk. De samen spraak tussen leerkracht, onderwijskundige en archi varis staat borg voor een evenwichtig produkt. Elke fase wordt in overleg doorlopen. Om uiteindelijk te kunnen controleren of het eindprodukt de gewenste kwaliteit heeft, is het zinvol het lesmateriaal in de klas uit te testen, om de reactie van de kinderen op het lesmateriaal te kunnen registreren en eventuele onvolkomenheden te verhelpen. De Roosendaalse ervaring leert dat omissies bij interdisciplinaire sa menwerking tot een minimum beperkt blijven. Conclusie In dit artikel staat de relatie tussen de basisschool en de archiefdienst centraal. Deze relatie is geen van zelfsprekendheid. Archivarissen zijn van oudsher ge wend aan een volwassen publiek, dat veelal zelf ini tiatieven ontplooit tot het verrichten van historisch onderzoek. De laatste decennia geven in dit patroon een kentering te zien, zij het dat het archiefgebouw, en daarbinnen de studiezaal, het onderzoekscen- [279]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1994 | | pagina 16