geval kunnen basisscholieren werkelijk kennis ma
ken met het archief en met succes het pad van onder
zoeker betreden.
Doelstellingen
geschiedenisonderwijs
Om een laagdrempelige cultuurparticipatie te reali
seren, is het zaak daarvoor een zo breed mogelijk
maatschappelijk draagvlak te creëren. De Nota Ar-
chiefbeleidvan 1982, vooral bedoeld om de contou
ren van het archiefbeleid op korte en middellange
termijn aan te geven, bepleit cultuurparticipatie in
bovengenoemde zin. In het mede op basis van de in
genoemde nota geformuleerde voorontwerp van wet
tot vervanging van de Archiefwet 1962 geldt een bre
de cultuurparticipatie dus als één van de grondslagen
van het archiefwezen in ons land.8 Samenwerking
tussen de archiefdienst en het reguliere onderwijs in
de vorm van de basisschool ligt dan ook in de rede
om deze doelstelling te verwezenlijken. Om deze sa
menwerking te effectueren, is het onontbeerlijk dat
de doelstellingen van de archiefdienst op het educa
tieve vlak overeenstemmen met die voor het vak ge
schiedenis in het genoemde onderwijstype. Dit bete
kent dat het geschiedenisonderwijs bij de archief
dienst moet kunnen plaatsvinden en onderwijs met
betrekking tot archieven op de scholen.9
In 1985 kwam in ons land de basisschool als opvol
ger van de lagere school tot stand. Kennisverwer
ving door het opdoen van ervaringen en van vaar
digheden wordt als uitgangspunt geformuleerd voor
een geslaagd onderwijsleerproces. De belevingswe
reld van het kind wordt als basis voor het onder-
wijs(speel)leerproces gekozen.10 Met ingang van het
schooljaar 1993-1994 zijn voor het basisonderwijs
verplichte kerndoelen vastgesteld. Dit zijn beschrij
vingen van lesinhouden, die elke basisschool mini
maal verplicht is aan te bieden. Als algemene doel
stelling voor het vak geschiedenis geldt onder meer
het zich eigen maken van enige historische vaardig
heden. Uit deze doelstelling wordt vervolgens een
tweetal basisvaardigheden afgeleid: het kunnen
trekken van conclusies uit historische bronnen en
het met voorbeelden kunnen aantonen dat de be
oordeling van historische verschijnselen verschil
lend kan uitvallen, doordat bronnen vaak een inter
pretatie geven vanuit een bepaalde tijd en een be
paald standpunt. In de door het Instituut voor Leer
planontwikkeling uitgegeven brochure 'Geschie
denis. Handleiding bij de kerndoelen' wordt de
reikwijdte van deze vaardigheden geschetst: 'Het be
treft hier vaardigheden om in het historisch proces
oorzaak en gevolg te onderscheiden en vaardighe
den om zelf de rol van historicus te spelen door on
der meer gegevens te verzamelen en op basis daarvan
tot een beeld van een verschijnsel, een ontwikkeling
of een persoon te komen'.11 De voorlichtingsbro
chure bevat een overzicht van een mogelijk lesaan-
bod dat gericht is op de realisatie van de kerndoelen.
Voor groep 5 (leeftijd 8-9 jaar) wordt als basisvaar
digheid het lezen en opstellen van een stamboom
aanbevolen. Voor de groepen 7 en 8 (leeftijd 10-
12 jaar) wordt gesuggereerd dat de leerlingen enige
(zelf verzamelde) historische gegevens combineren
tot een samenhangend beeld. Voor groep 8 wordt
daaraan nog de hierboven reeds gememoreerde his
torische reflectie aan toegevoegd. In dit verband
worden als hulpmiddelen het documentatiecen
trum en interviews genoemd. Elders in de brochure
worden archiefdiensten expliciet tot de documenta
tiecentra gerekend. Terecht naar ik meen, want de
kerndoelen voor het vak geschiedenis in het basison
derwijs lopen parallel met de doelstellingen van de
archiefdiensten op het terrein van educatie, te weten
de bevordering van cultuurparticipatie en van histo
risch onderzoek. Bovendien beschikt de archivaris
over informatie over de aanbevolen onderwerpen.
Voor groep 7 zijn dat de godsdienststrijd in de ze
ventiende eeuw, de Tachtigjarige Oorlog en de Gou
den Eeuw, voor groep 8 de Franse tijd, de ontwikke
ling van de democratie (grondwetten en algemeen
kiesrecht), de sociale kwestie, ontwikkelingen op
het gebied van kunst en wetenschappen in de 19<?en
20<?eeuw, crisisjaren en fascisme, de Tweede Wereld
oorlog en het verzet, de ontwikkeling van multicul
turele samenlevingen in West-Europa na 1945 en de
emancipatie van de vrouw.
Concluderend kan men stellen dat de beschikbaar
heid van lokaal (regionaal) bronnenmateriaal in de
vorm van archieven en collecties de archivaris in staat
stelt samen te werken met het reguliere onderwijs
met het oog op cultuurparticipatie en geschiedon-
[272]
19441»
Het is woensdag 31 mei 1944. Het is mooi weer en er is een strakke heldere
hemel. Aan het eind van de ochtend verschijnen vliegtuigen. Ze vliegen erg hoog.
Peter kan ze daarom niet precies tellen. Ze blijven boven Roosendaal cirkelen. Zo
belangrijk is het nu ook weer niet, denkt Peter.
Even later hoort hij veel lawaai, gefluit en gegil. Peter weet niet wat het is. Het
zullen wel vliegtuigen zijn, die laag overkomen. Hij rent naar binnen. Peter laat
zich onmiddellijk vallen, wanneer hij de bommen met veel lawaai hoort inslaan. Als
hij naar buiten kijkt, ziet hij zwarte rook opstijgen. Als het buiten weer stil is, pakt
Peter dadelijk mama's fiets. Hij gaat kijken wat er precies aan de hand is. Het is
wel vreemd dat er geen luchtalarm is gegeven. Normaal gesproken doet de
Luchtbeschermingsdienst dat bij elke dreiging van lucht gevaar.
Peter fietst hard over de Markt. Daar worden verschillende doden het gemeente
huis binnengedragen. Hij steekt de Kade over en komt in de buurt van de haven.
Daar is het een enorme ravage. Er stijgen rook- en stofwolken op. De kandijfa-
briek van Van Gilse is getroffen. Ook het Anker (melkfabriek) staat in brand.
Overal liggen verkoolde lijken en kermen de gewonden tussen het puin. Peter kan
zijn ogen met geloven. Onder de indruk van zoveel ellende fietst hij via de
Vughtstraat terug naar huis. Daar ligt het vol glas. Op de Ste.- Marieschool is een
bom midden op de speelplaats gevallen. Snel fietst hij naar huis om te vertellen
wat hij heeft gezien.
Twee dagen later leest Peter in de krant dat Amerikaanse vliegtuigen de bommen
hebben laten vallen. Hij vraagt zich af waarom zij Roosendaal gebombardeerd
hebben. De Amerikanen vechten toch tegen de Duitsers en niet tegen de
Nederlanders? Hij leest verder. De Amerikanen laten momenteel in België veel
bommen vallen. Antwerpen is ook al getroffen. De Roosendalers dachten dat de
Amerikanen in Nederland geen bommen zouden gooien. En nu zijn ze dan toch
gevallen.
Peter leest dat de Amerikanen spoorwegen en stations bombarderen om ervoor te
zorgen dat de Duitsers minder gemakkelijk soldaten en oorlogsmateriaal kunnen
verplaatsen. En Roosendaal heeft nu eenmaal een groot station en is als ver-
keers-knooppunt belangrijk.
Maar de bommen kwamen niet op het station terecht. De aanval mislukte. Bij de
luchtaanval verloren 76 mensen het leven. Bovendien vallen er meer dan honderd
gewonden. Daar waren ook spelende kinderen bij. Vooral bij melkfabriek Het
Anker is het aantal slachtoffers groot. De fabriek was in vol bedrijf. Veel werkne
mers waren in dienst. Daarnaast kwamen veel melkboeren juist op het moment
van het bombardement melkprodukten ophalen. Peter beseft dat in een oorlog niet
alleen soldaten gewond raken en sneuvelen.
Op 6 juni 1944 blijkt waarom Roosendaal eigenlijk door de Amerikanen gebom
bardeerd is. Op die dag worden de Duitsers in Normandië (Frankrijk) aangevallen.
Vanaf 1939 hadden de Duitsers grote delen van Europa veroverd. Nu wilden de
Geallieerden hen vanuit Normandië terugdringen. Alle bezette landen moesten
bevrijd worden. Op 6 juni 1944 zijn al veel spoorwegen en bruggen gebom
bardeerd. De Amerikanen vonden dat de bombardementen nodig waren. Zonder
deze luchtaanvallen konden de Duitsers niet verslagen worden.
0)
"U
N
"O
(0
Een tekst uit de lesbrief 'De bevrijding
[273]