Inleiding
In elke archiefbewaarplaats in Nederland bevindt
zich cultureel erfgoed in de vorm van overheids- en
particuliere archieven en collecties. Deze worden
vaak beheerd door vakbekwame archivarissen en zijn
in principe openbaar. Het beheer richt zich op de be
schikbaarstelling aan de administratie alsmede aan
de recht- en bewijszoekende en/of historisch geïnte
resseerde burger voor onderzoeksdoeleinden. De be
schikbaarheid van archieven en collecties levert een
bijdrage aan de cultuurparticipatie en de geschiedbe
oefening. Elke archivaris zal zich haasten dit alles te
beamen. Het is immers klare taal, althans op het eer
ste gezicht. Want, aan wie stellen de archivarissen
hun archiefstukken en documentatie eigenlijk ter
beschikking? Wie is feitelijk de historisch geïnteres
seerde burger? En vragen die mijns inziens nog fun
damenteler van karakter zijn: wie is voor de archiva
ris de onderzoeker; welke doelgroepen ziet hij voor
zijn produkten; doet de archivaris wel genoeg om
zijn produkten aan de man te brengen; hoe hoog ligt
eigenlijk het niveau voor cultuurparticipatie bij zijn
archiefdienst? U merkt dat de aanvang van mijn be
toog minder trefzeker uitpakt dan het op het eerste
gezicht lijkt. Is de teneur er bij aanvang een van over
tuiging en beroepseer, de laatste passage stelt het
functioneren van de archivaris ter discussie.
Educatie en doelgroepenbeleid
Een nogal passieve houding kenmerkte lange tijd de
wijze waarop de archivaris zijn publiek benaderde.
Door schade en schande wijs geworden, heeft de ar
chivaris er evenwel aan moeten wennen dat zijn pu
bliek ook wensen heeft waarmee hij rekening moet
houden. Immers, het actieve verwachtingspatroon
met betrekking tot het overheidshandelen gaat ook
de archivaris niet in de koude kleren zitten. Thans
staan dienstverlening en public relations bij archiva
rissen hoog in het vaandel. Bij dit alles moet men
constateren dat de studiezaal bij de publieksbenade-
ring centraal staat. Niet de archivaris zet de eerste
stap naar het publiek, maar de 'studiezaalbezoeker'
richt zich tot de archivaris.2 Daarmee is uiteraard
niet gezegd dat de 'studiezaal-benadering' minder
wenselijk zou zijn, maar het vestigt de aandacht wel
op een wezenlijke karaktertrek van het openbare
archiefwezen in ons land. Deze situatie houdt haast
automatisch in dat de naamsbekendheid van archief
diensten in principe gering is. De via de studiezaal
bereikte doelgroepen zijn namelijk vrij beperkt in
aantal. Het loutere feit dat een enquête omtrent de
vraag 'Hoe klantvriendelijk is het archief?' zich in
Zwolle beperkte tot de studiezaalbezoekers spreekt
in dit verband boekdelen.3 Vanuit de 'studiezaalatti
tude' verbaast het dan ook niet dat men zich in Zwol
le ten aanzien van de archieffolder afvroeg: Hoe deze
echter in handen te spelen van degene, die niet al
geïnteresseerd is?'4
Nu mag men uit het bovenstaande niet afleiden dat
archiefdiensten zich voor het publiek buiten de stu
diezaal geheel en al afsluiten. Veel archiefdiensten in
ons land rekenen educatie tot hun takenpakket. Het
publiek staat een scala aan mogelijkheden ter be
schikking om kennis en vaardigheden te verruimen:
tentoonstellingen, lezingen, rondleidingen, cursus
sen genealogie, oud-schrift en wat dies meer zij. In
veruit de meeste gevallen zijn deze activiteiten in de
jaren zeventig geboren uit de zendingsgeest van de
archivaris. In veel gevallen vinden deze activiteiten
plaats in de gebouwen van de archiefdienst en beves
tigen ze min of meer de hierboven gesignaleerde in
terne gerichtheid van de archiefdienst.
De enige manier om deze vicieuze cirkel te doorbre
ken, lijkt mij het publiek op te zoeken, met andere
woorden het publiek centraal te stellen en niet de be
heerde archieven en verzamelingen of het archiefge
bouw. Om deze visie aanschouwelijk te maken is het
noodzakelijk de hierboven geformuleerde vragen te
beantwoorden. De archivaris zal allereerst moeten
weten wie hij als klant wil benaderen en hoe hij dat
het beste kan doen. Daarbij is vereist dat elke doel
groep vanuit de specifiek eigen behoeften benaderd
wordt (doelgroepenbeleid). Deze benadering biedt
de grootste kans op duurzame contacten en op een
grotere naamsbekendheid. De archivaris moet met
andere woorden de behoeftepatronen van potentiële
klanten leren onderscheiden en daarop afgestemde
informatiepakketten aanbieden. Een informatie
pakket bestaande uit inventarissen en tentoonstel
lingen op de gang is mijns inziens beslist onvoldoen
de om een breder publiek te bereiken. De archivaris
[270]
moet zich afvragen welke produkten hij op welke
wijze aan wie kan slijten, een commerciële benade
ringdus.
Archivarissen zijn bij de benadering van hun publiek
gewend uit te gaan van volwassenen. De studiezaal is
bij uitstek het domein van volwassen onderzoekers,
letterlijk en figuurlijk. Met recht lean men zich afvra
gen of de produkten van een archiefinstelling ook ge
schikt zijn voor een jonger publiek. Kan de basis
scholier ook tot de historisch geïnteresseerde burger
gerekend worden? In deze bijdrage staat archiefon
derzoek door basisscholieren centraal. Het gemeen
tearchief van Roosendaal en Nispen heeft de afgelo
pen jaren geregelde contacten met basisscholen op
gebouwd en een concept ontwikkeld aan de hand
waarvan archiefonderzoek door basisscholieren goed
mogelijk is. Omdat het in ontwikkelings- en leerpsy-
chologisch opzicht pas mogelijk is leerlingen van de
groepen 7 en 8 van het basisonderwijs zelf gegevens
te laten verzamelen en deze in een logisch verband te
laten ordenen, is ervoor gekozen het op geschiedon-
derzoek gerichte lesmateriaal voor deze leeftijdsgroe
pen te ontwikkelen. In dit kader valt op te merken
dat de groei van het (historisch) tijdsbesef eerst bij
tien- en elfjarigen volledig tot ontwikkeling is geko
men.5 De doelgroepen zijn dus vooraf gedefinieerd.
Dit levert het voordeel op, dat bij de samenstelling
van het lesmateriaal - uitgaande van de leef- en bele
vingswereld van het kind - rekening gehouden kan
worden met specifieke eigenschappen van deze doel
groepen zoals leesniveau, de complexiteit van de vra
gen, de aard van de illustraties en de inhoud van de
informatie, waarover hieronder meer.
Het archiefwezen
en het onderwijs
Bladeren we de verschillende jaargangen van het Ne
derlands Archievenblad op educatieve onderwerpen
door, dan valt onmiddellijk op dat de spoeling nogal
dun is. Voor bijdragen over de (mogelijke) relatie
tussen het archiefwezen en het reguliere onderwijs
moet men een echte speurneus zijn. Voor het laat
ste decennium valt op dit terrein slechts het artikel
van Van Doorn en Wentholt over de activiteiten van
het gemeentearchief van 's-Gravenhage te traceren.6
Wanneer we deze bijdrage analyseren vanuit de
vraagstelling of archiefonderzoek door basisscholie
ren tot een positief resultaat kan leiden, dan komen
we bedrogen uit. De schrijvers gaan ervan uit dat his
torisch onderzoek een hoogdrempelig niveau kent
en vragen zich af of er op dit vlak überhaupt wel mo
gelijkheden bestaan buiten de bovenbouw van het
vwo. Tevens wordt gewag gemaakt van studenten
aan de Pedagogische Academie, die het zinloos lijkt
om basisscholieren mee te nemen naar het archief
omdat het aangeboden materiaal te weerbarstig is
voor deze doelgroep. Tenslotte wordt daar nog fijn
tjes aan toegevoegd dat zulke initiatieven zelfs ave
rechts zouden kunnen werken. Een dergelijk relaas
klinkt niet direct als een uitdaging voor de archivaris
om met basisscholieren aan de slag te gaan.7 Boven
dien zijn ze onrustig en kunnen ze de orde in de stu
diezaal danig verstoren, nietwaar? Als je basisscholie
ren binnen haalt, roept men het noodlot over zich
zelf af, zo luidt de strekking van het betoog.
Betekent dit nu automatisch dat we basisscholie
ren als doelgroep meteen kunnen afschrijven? Men
doet er verstandig aan voorzichtiger te werk te gaan,
mede omdat de hierboven aangehaalde studenten
naast hun tamelijk negatieve conclusies tevens de
sleutel tot de oplossing van het door hen gesignal
eerde probleem aandragen. Zij stellen namelijk dat
er veel bruikbare gegevens in het gemeentearchief
voorhanden zijn, maar dat de bronnen voor gebruik
volledig omgewerkt moeten worden om ze voor ba
sisscholieren begrijpelijk te maken. Er ligt dus wel
degelijk een uitdaging voor de archivaris.
Feitelijk is er weinig nieuws onder de zon. Van ouds
her is de archivaris eraan gewend de 'bronnen te ver
talen' naar de vragen van (potentiële) onderzoekers,
met andere woorden: om antwoord te krijgen op de
aan het (archief) materiaal gestelde vragen moeten de
bronnen bewerkt worden. Dit geldt zowel voor his
torisch onderzoek van wetenschappelijk niveau als
voor vraagstellingen van basisscholieren. Het princi
pe blijft immers gelijk. Steeds dient de vraagstelling
van de onderzoeker centraal te staan. De onder-
zoeksbegeleiding van de archivaris moet aangepast
zijn aan het behoeftenpatroon van de onderzoeker.
In het geval van basisscholieren is het van fundamen
teel belang de onderwijsdoelstellingen en het onder
wijsniveau in ogenschouw te nemen. Slechts in dat
[271]