rijke wijzigingen ondergaan. Deze veranderingen hebben meestal te maken met zich wijzigende in zichten over de rol van de overheid in de samen leving. De gehele periode overziende, ontstaat het beeld van een overheid die zich steeds actiever op stelt. Vanaf ongeveer 1850 heeft bijvoorbeeld de ge meente zich van een nachtwakersgemeente ontwik keld tot de welzijnsgemeente van de jaren zestig en zeventig, en werd daardoor als het ware de Vertaling' op lokaal niveau van wat op nationaal niveau de ver zorgingsstaat is gaan heten. In de jaren tachtig en ne gentig is vooral in financieel opzicht de omvang van de verzorgingsstaat ter discussie komen te staan en daarmee de positie van de gemeenten èn provincies die net als de rijksoverheid worden geconfronteerd met teruglopende budgetten en aanpassing van ta ken. Gelijktijdig met de gewijzigde opvatting over het ta kenpakket van de overheid is ook de bestuursfiloso- fie van de overheid veranderd. Aanvankelijk was er sprake van een sterk-juridisch-staatkundige benade ring; er werd veel aan de lokale en provinciale over heid overgelaten. Daarop volgde de periode van een sterk toenemende beleidsvervlechting tussen de ver schillende overheidslagen. Verschillende overheden waren actief op dezelfde terreinen, met alle coördi natieproblemen van dien. Mede daardoor groeide het besef dat de pretenties die de overheid in zijn al gemeenheid koesterde, vooral vanwege de daarmee gepaard gaande overbelasting en tekorten van het Rijk, moesten worden bijgesteld. Discussies over overheidstaken werden sinds 1980 dan ook voor een belangrijk deel bepaald door financiële kaders. De nieuwste visie van het Rijk op de verhouding tussen bestuurslagen wordt niet alleen meer gedo mineerd door de noodzaak om te komen tot een so bere (lees: minder kostbare) overheid. De bestuurs- filosofie is de laatste jaren gebaseerd op nieuwe managementinzichten zoals het streven naar kern taken, decentralisatie, budgettering en sturen op af stand.3 Samengevat: de bestuursfilosofie van de overheid heeft zich vanuit een staatkundige benadering via een financiële invalshoek ontwikkeld tot een meer door organisatieprincipes ingegeven visie. De aanpassing van de verzorgingsstaat en de gewij zigde bestuursfilosofie leiden, zoals gezegd, tot een verandering in de positie die lagere overheden inne men. Deze veranderingen manifesteren zich onder meer in de vorming van (functionele) regio's, het decentraliseren van taken en bevoegdheden en het ontstaan van een behoefte aan differentiatie. Daar naast is ook de Europese eenwording van invloed op de toekomst van het openbaar bestuur.4 3 Recente ontwikkelingen m.b.t. regiovorming Het probleem van het 'regionale gat'5 is de afgelopen decennia aanleiding geweest om de structuur van het binnenlands bestuur aan te passen. De jongste geschiedenis over de vernieuwing van de bestuurlijke organisatie begon in 1947 toen de Commissie-Koelma een rapport uitbracht over de agglomeratieproblematiek. De commissie bepleitte het instellen van districten als een vierde bestuurs laag6, maar dat stuitte op grote bezwaren. Er werd een andere oplossing gezocht die meer in de sfeer van samenwerking tussen gemeenten lag. De mogelijk heden daartoe waren te vinden in een aantal bepalin gen over samenwerking van de toen vigerende Ge meentewet. In de plaats van die bepalingen kwam er -in 1950 - een wet, de Wet Gemeenschappelijke Re gelingen (wgr), die de samenwerking tussen ge meenten regelt. De gedachte was dat intergemeente lijke samenwerking in combinatie met schaalvergro ting van gemeenten de gesignaleerde problemen kan verhelpen. De daaropvolgende jaren werd de wgr ruimhartig toegepast. Gemeenten namen zelf het initiatief om gewesten in te stellen, wat leidde tot de oprichting - bij bijzondere wet - van het Openbaar Lichaam Rijnmond in 1964 en de Agglomeratie Eindhoven in 1978. Maar daarmee was de discussie over de be stuurlijke organisatie niet ten einde. Integendeel, want in 1969 verscheen de Nota Bestuurlijke Orga nisatie^ Deze nota werd in 1971 uitgewerkt tot een wetsontwerp voor de vorming van gewesten.8 Er werden 44 bestuursrayons aangegeven die geschikt zouden zijn voor de instelling van (stads)gewesten [188] of streekgemeenten. Een storm van kritiek brak los, omdat de wet veel te veel overhoop zou halen. De vrees overheerste dat het middel erger was dan de kwaal. Maar het denken over het functioneren van het bin nenlandse bestuur ging uiteraard door. Verschillen van inzicht ontstonden over de vraag in welke mate de bestuurlijke organisatie moest worden veranderd en in welke richting. Zo verscheen in 1975 het ont werp van de Wet Reorganisatie Binnenlands Be stuur.9 Hierin werd de oplossing niet meer gezocht in schaalvergroting van het lokaal bestuur, maar in schaalverkleining van de provincies zodat er 26 zoge heten 'doe-provincies' ontstonden. De discussie laai de hoog op, waardoor het aantal provincies eerst daalde naar 24 en vervolgens naar 17. In 1983 stierf het wetsontwerp een zachte dood. De discussie ein digde met de instelling van de provincie Flevoland op 1 januari 1986. Er leek na al die jaren als het ware een cyclisch denk patroon te ontstaan. Geleidelijk kwam het accent weer meer te liggen op het versterken van het lokaal bestuur door gemeentelijke herindeling en door intergemeentelijke samenwerking. Er kwam wel een nieuw element bij. De gedachte won veld dat het overdragen van taken en bevoegdheden aan pro vincies en gemeenten ook tot verbetering van het binnenlands bestuur kan leiden en tot een verster king van de lokale overheid. Decentralisatie dus.10 In de Nota Organisatie Binnenlands Bestuur11 werd vanuit deze optiek definitief gekozen voor het verlengd lokaal bestuur. Door intergemeentelijke samenwerking moest het 'regionale gat' worden ge dicht. Daartoetradin 1985 deherzienewGR inwer king; de samenwerking tussen gemeenten werd ver der geïntensiveerd. Er deden zich echter twee problemen voor. Allereerst bleek uit verschillende rapporten11, dat het bestuur in grootstedelijke gebieden herstructure ring behoefde. De sociaal-economische problemen in die gebieden bleken van dien aard dat het wg R-in- strumentarium tekortschoot. In de Nota's Besturen op Niveau die in het jargon als BON-i, BON-2 en als BON-313 (en echte bonbon- nière dus) bijna een eigen leven gingen leiden, werd deze gedachte uitgewerkt. De nota's waren het fun dament van de Kaderwet Bestuur in Verandering'4, die zeven grootstedelijke gebieden een bestuurlijk instrumentarium bood dat wèl een oplossing zou bieden voor de knellende problemen, namelijk door een eindperspectief als provincie-nieuwe-stijl te in troduceren. Het tweede probleem werd wel omschreven als 'de regionale lappendeken'. Uitgangspunt bij de herzie ning van de wgr in 1985 was dat allerlei verschillen gemeenschappelijke regelingen zoveel mogelijk zou den worden gebundeld en geïntegreerd in één rege ling. De provincies zouden hierop toezien. Het twee de uitgangspunt was dat de WGR-indeling voor het Rijk het 'meetpunt' zou zijn bij de vorming van de functionele regio's. Beide uitgangspunten bleken in de praktijk moeilijk uitvoerbaar, waardoor een wir war aan regio's en regelingen ontstond die bekend werd als 'de regionale lappendeken' Een bijkomende moeilijkheid werd het vrijblij vende karakter van de in de wgr geregelde samen werking: één als dwarsligger ervaren gemeente kon de gehele samenwerking frustreren. Om deze drie problemen op te lossen wordt op initiatief van het Kabinet de WGR-indeling herzien (opschaling), worden de functionele regio's, voorlo pig alleen territoriaal, samengevoegd met de (nieu we) wg R-regio's en wordt de wg r aangescherpt.15 Deze ontwikkeling betekent nogal wat voor de om vang van het taken- en bevoegdhedenpakket voor ge meenten. De van het Rijk afkomstige functionele re gio's en de intergemeentelijke regio's worden steeds belangrijker omdat het Rijk steeds vaker regio's in plaats van individuele gemeenten als partner kiest. Taken worden rechtstreeks aan regio's gedecentrali seerd, zoals de arbeidsvoorziening en het beheer van de politie. Het komt ook in toenemende mate voor dat in de 'subsidievoorwaarden' de eis van regionale samenwerking wordt opgenomen. Daarvan is bijvoorbeeld sprake bij de uitvoering van belangrijke rijksnota's als de Vierde Nota Extra op de ruimtelijke ordening (Vinex), het Nationaal Milieubeleidsplan plus (NMP-plus), de Nota Volks huisvesting in de Jaren Negentig en het Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer. Langs deze weg stimuleert het Rijk regiovorming. [189]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1994 | | pagina 3