nen de archiefwereld tegenwoordig niet meer zo
sterk en vanzelfsprekend is. De samenwerking en
het contact tussen beide disciplines laat te wensen
over.
Overigens kan hiervoor als acceptabel excuus
worden aangevoerd dat archivarissen zich tot hun
kerntaak moeten beperken: het in goede staat be
waren en ordenen van het vele materiaal en het
kosteloos ter beschikking stellen in een goed geou
tilleerde ruimte.4 Over de grenzen van wat orde
nen is kan je van mening verschillen. Zo laten de
resultaten van een klassiek indiceerproject als bij
voorbeeld de ontsluiting van het Amsterdamse no
tariaat voor wat betreft de rechtspleging te wensen
over. De structurele onderzoeker moet volgens Fa-
ber zelf veel materiaal bestuderen en na verloop
van tijd aan anderen beschikbaar stellen.
Tenslotte vroeg Faber zich af of het zinnig is veel
energie te besteden aan het toegankelijk maken
van materiaal, dat door selectie in wezen definitief
ontoegankelijk is gemaakt. Hij adstrueerde dit met
de strafdossiers uit de periode 1838-1918, die in
Amsterdam allemaal zijn vernietigd en waarvan
voor de recentere periode slechts een klein deel be
waard is gebleven. Een fundamenteel verkeerd be
leid, omdat hierdoor een belangrijk deel van de
strafrechtspleging niet meer valt te achterhalen.
De zaken die voor het om dienen (80%) zijn ver
nietigd, terwijl van de resterende 20% die door de
rechter zijn afgedaan meestal enkel het vonnis over
is. Op zich kan dit nog wel het nodige inzicht ge
ven, ware het niet dat veel vonnissen tegenwoordig
enkel zogenaamde kop-staart vonnissen zijn. Dat
wil zeggen dat deze pas volledig worden uitgewerkt
als één der partijen in hoger beroep gaat. In dit ge
val valt een ander selectiebeleid te prefereren boven
het nader toegankelijk maken.5
Tenslotte merkte Faber op dat de Nederlandse
rechterlijke macht, inclusief het om en de politie
ook aan het automatiseren zijn. Naar hij vreesde
wordt daarbij geen rekening gehouden met toe
komstig historisch onderzoek. Onderzoek in deze
richting zou zijns inziens dan ook hoge prioriteit
moeten krijgen.
Het Hof van Holland
gedigitaliseerd
De tweede spreker, mr R. Huijbrecht van het
Rijksarchief in Zuid-Holland, sprak vervolgens als
inventarisator over 'het Hof van Holland gedigita
liseerd'. Hij begon met de constatering dat het ar
chief ook na het gereedkomen van de inventaris
niet zodanig toegankelijk zal zijn als hij dat wel zou
wensen. Voor de niet-juridisch geschoolde leek zal
de informatie in de kopnoten bij de grote series
over de werkwijze van de administratie nog onvol
doende zijn. Het zijn met name de grote series die
een nadere ontsluiting verdienen. Als voorbeelden
hiervan noemde hij de memorialen, de rolregis-
ters, de registers van dingtalen, de registers van wil
lige condemnaties en de registers van willig en on
willig decreet. De tijd dat de inventarisator zelf
zulke nadere toegangen maakt is echter al lang ge
leden. Daar het Rijksarchief in Zuid-Holland ech
ter kan beschikken over wsw-krachten en vrijwil
ligers kon toch een viertal projecten voor nadere
ontsluiting worden uitgekozen. De laatste groep
werd gerecruteerd uit cursisten van de cursussen
paleografie die het Rijksarchief sinds jaren met het
Gemeentearchief Den Haag organiseert.
Allereerst is er de serie van 2706 procesdossiers,
oorspronkelijk nog opgeborgen in de authentieke
proceszakken, die in het archief van het Hof zijn
achtergebleven. Er zijn verschillende mogelijkhe
den denkbaar waarom deze niet aan de partijen
zijn teruggegeven. Te denken valt aan: overlijden,
niet betalen van de rapportgelden, niet betalen van
de griffierechten, desinteresse, faillissement e.d. In
een proceszak vindt men: een inventaris van de
zak, de procuratie en de overige processtukken
(eis. antwoord, re- en dupliek en tal van bewijs
stukken, kaarten e.d.). Er werd besloten van elk
procesdossier de volgende zaken op fiches te note
ren: de partijnamen, de data, de onderwerpen, de
geografische aanduiding e.d.6 Daar de automatise
ring inmiddels ook in het Rijksarchief in Zuid-
Holland doordrong, werden deze gegevens later
alsnog in Dataperfect ingevoerd.
Als tweede project werd gekozen voor een nadere
ontsluiting van de serie boedelrekeningen van het
[234]
Hof.7 Deze serie vindt zijn ontstaan in de taak van
het Hof als toezichthoudend college op het goede-
renbeheer door curatoren en voogden. Iedereen
die door het Hof onder curatele of voogdij werd
gesteld of wiens goederen om een andere reden
door derden werden beheerd (faillissement), kreeg
tevens een curator of voogd toegewezen. Na afloop
van het beheer der goederen moest hiervan tegen
over het Hof verantwoording worden afgelegd,
waarna de rekeningen en bijlagen in het archief
werden geborgen. Het belang van dit materiaal is
ondermeer gelegen in het feit dat het bijvoorbeeld
rekeningen over heerlijkheden bevat uit een perio
de waarin deze in het heerlijkheidsarchief zelf ont
breken. Verder kan men er inventarissen in aan
treffen van het interieur van huizen, die onderzoek
naar de vermogenspositie van de hoogste tot de
laagste standen mogelijk maken. De resultaten van
dit inmiddels afgeronde project wachten nog op
invoer in de computer.
Omdat het voor de procesgang van elk soort recht
bank van belang is te weten wie hiervoor als advo
caten en procureurs optraden, werd besloten deze
ambtenaren voor wat het Hof van Holland betreft
allen in kaart te brengen. Tot 1879 waren dit in
Nederland gescheiden ambten. Het Hof kende een
gesloten corps van zestien procureurs en een in
principe onbeperkt aantal advocaten. Vrijwel iede
re jurist die in Holland afstudeerde liet zich - al was
het maar pro forma - als advocaat bij het Hof regis
treren. De registers waarin deze inschrijvingen zijn
te vinden lopen vanaf het laatst van de zestiende
eeuw tot 1811 ,s Omdat bijna alle hogere ambtena
ren in die tijd een juridische opleiding hadden, kan
men hen bijna allemaal in deze registers terugvin
den. De volgende gegevens werden van hen geno
teerd: de naam, de plaats van herkomst, de naam
van de universiteit en de data van promotie en
eedsaflegging.
Het ligt in de bedoeling om na een voorafgaan
de inleiding over de advocatuur in dat tijdvak drie
verschillende uitdraaien van deze ontsluiting te
publiceren. Naast een alfabetische index van het
geheel twee selecties, te weten één op naam van de
universiteit en één op de plaats van herkomst van
de advocaten.
Het vierde en laatste project is ambitieus van op
zet, maar bijzonder belangrijk voor de ontsluiting
van het archief van het Hof van Holland. Normaal
gesproken is onderzoek naar procedures enkel mo
gelijk via de geïndiceerde sententies (achttiende
eeuw), dat wil zeggen door achteraan de procedure
te beginnen en van daaruit terug te zoeken. Behal
ve dat dit een omslachtige methode is, kleeft hier
aan het bezwaar dat men op de procedures, die niet
met een sententie eindigden, geen vat krijgt. Dit is
wel mogelijk als men een toegang heeft op de re
kesten om rechtsingang, die aan het begin van de
procedures moesten worden ingediend. Een zeer
bewerkelijke zaak zoals wel blijkt uit het feit dat
pas een achtste deel van deze serie, een periode van
25 jaar, door een groep vrijwilligers is bewerkt.
In aansluiting op deze lezing toonde Huijbrecht
met behulp van een aan een overheadprojector ge
koppelde computer enige voorbeelden van de digi
tale ontsluiting van de proceszakken en van de ge
gevensbestanden inzake de advocaten.
Data-invoer project
criminele vonnissen van Leiden
Drs H. D. Tjalsma, medewerker van het Nederlands
Historisch Documentatie Archief (nhda), hield
hierna een voordracht over geautomatiseerde rech
terlijke archieven.5
Hij vertelde allereerst iets over de geschiedenis
van het Data-project criminele vonnissen Leiden.
Dit is een samenwerkingsproject tussen het Leid-
se Gemeentearchief en het nhda, Hieraan wordt
verder medewerking verleend door het Rijksar
chief in Zuid-Holland, de beheerder van de te be
werken archieven: de archieven van de Rechtbank
van Eerste Aanleg te Leiden en het Hof van Assisen
in het departement van de Monden van de Maas,
later in het Zuiderkwartier van Holland.10 In het
kader van dit project stelt het Leidse archief facili
teiten ter beschikking, terwijl het nhda het in
voerprogramma verzorgt en de heer H. M. van der
Heuvel als deskundige vrijwilliger de data daad
werkelijk invoert.
Na 1811 hield de Rechtbank van Eerste Aanleg te
[2.35]