bestaande partijen. Afgunst, hoogmoed, trotsch- heid, onnaauwkeurigheid, ongerechtigheid in ad- ministatien, burgerlijke, kerkelijke en der armen, partijdigheid in het bestuur zijn er de aanlei- dende oorzaken van geweest. De tegenstellingen liepen globaal genomen langs de volgende lijnen: conservatief versus liberaal; adel versus overige gegoede inwoners; Baarlo versus Ble rick; families D'Olne, D'Erp, Hoefnagels, Houba, Vaessen en pastoor Cremers c.s. versus families Clercx, Grubben, Verhaegh, De Bossart c.s. Tot 1851 had de conservatieve partij onder leiding van Baron d'Olne het bestuur stevig in handen, maar tij dens de verkiezingen die volgden op de invoering van de Gemeentewet verwierf het Nieuwe Licht de meerderheid. De onderwijzer Jan Frans Gommans, aanhanger van deze partij, werd burgemeester. Pas toor Cremers noemde hem opgewonden, geen man van gezag en instrument van partijgenoot Herman Verhaegh, 'die eigenlijk door den Burgemeester re geert'. Ook het merendeel van de gemeenteraad en de 'sluwe, den ganschen raad der gemeente bijna ge heel bedonderende' secretaris Grubben behoorde tot deze groep.5 Dikwijls was splitsing van de gemeente of verplaat sing van het gemeentehuis inzet van deze partij strijd. Nadat reeds in 1817 een aantal Blerickse raadsleden onder leiding van adjoint H. Houba een vergeefse poging in het werk hadden gesteld om voor Blerick zelfbestuur te verkrijgen, ondernamen de ingezetenen van Blerick in 1852 een nieuwe po ging hun dorp af te splitsen en tot aparte gemeente te verheffen. Het college van burgemeester en wet houders was eveneens geporteerd voor splitsing op den duur, maar achtte de actie van de Blerickenaren voorbarig. Gedeputeerde staten ontraadden de mi nister van Binnenlandse Zaken tot splitsing over te gaan. In het jaar 18 5 5 waren er opnieuw plannen om de gemeente te splitsen. In de vergaderingen van col lege en raad vond heftige discussie plaats over de vraag wat er bij de splitsing met de archieven moest gebeuren. Uiteindelijk besloot men dat stukken die uitsluitend betrekking hadden op één van de nieuwe gemeenten aan de betreffende gemeente toe moes ten komen. Onsplitsbare stukken zouden bij de ge meente Baarlo bewaard blijven. Maar zover kwam het niet, want ook deze keer kwam de splitsing uit eindelijk niet tot stand.10 Wel vond per 1 januari 1863 een andere splitsing in gang. Zoals reeds opgemerkt waren de vermogens van de drie afdelingen van de gemeente steeds ge scheiden geweest, maar nu werd die splitsing officieel vastgesteld. Bij kb van 9 februari 1863 (nr. 46) kreeg de toebedeling van de afzonderlijke lasten en inkom sten beslag, terwijl bij kb van 19 maart (nr. 65) het fi nanciële verband van de afzonderlijke huishoudin gen met de algemene huishouding van de gemeente geregeld werd. Onder andere met het oog op de voorwaarden, die aan eventuele toekenning van bij dragen uit het Werkeloosheidssubsidiefonds verbon den waren, werd bij raadsbesluit van 17 juni 1937, goedgekeurd bij kb van 20 augustus (nr. 30), de fi nanciële splitsing van de gemeente tenslotte opgehe ven. De splitsing had uiteraard invloed op de archief vorming. Jaarlijks werden vier gemeentebegrotingen en vier -rekeningen ingediend: één algemene en drie van de afdelingen. Hetzelfde gold voor de journalen van de ontvanger.11 In de jaren 1867-1868, tijdens de regeringsperio de van het conservatieve ministerie Van Zuylen - Heemskerk, bereikte de partijstrijd in de gemeente zijn climax. De nieuwe burgemeester vormde de inzet. De nog jonge, liberale burgemeester Jean Clercx, die voor een periode van zes jaar benoemd was, trad af omdat de functie van burgemeester niet verenigbaar was met het notarisambt dat hij in Ble rick wilde gaan bekleden. J. F. H. de Pollart, die par tijloos was maar op de steun van D'Olne en consor ten kon rekenen, werd benoemd als opvolger. Geen gelukkige keuze, zo zou spoedig blijken. Toch droeg de burgemeester aan het rampzalige verloop van de gebeurtenissen slechts ten dele schuld. Behalve het feit dat hij niet bekwaam genoeg bleek, zijn optre den dikwijls van weinig tact getuigde en hij naar slechte raadgevers luisterde, was hij slachtoffer van de partijstrijd en keerde de raad zich van meet af aan tegen hem. In de personen van Clercx, het brein in de hele kwestie, en secretaris Christiaan Grubben zag hij zich geconfronteerd met twee krachtige vij anden. Grubben had, hierbij gesteund door de meerderheid van de raad, zelf burgemeester willen worden maar werd onder andere vanwege verden- 220 king van het plegen van valsheid in geschrifte, of schoon hiervan in 1852 vrijgesproken, afgewezen. Gouverneur Van der Does de Willebois (1856- 1874) schreef in zijn verslag aan de minister van Binnenlandse Zaken over het bestuur van de pro vincie in het jaar 1867: 'De expeditie van zaken en de administratie in de gemeenten, voor welke in i86y nieuwe Burge meesters opgetreden zijn, gaven tot hieraan geene aanleiding tot bijzondere opmerkingen; - alleen de Burgemeester van Maasbrée ondervindt nog immer van de zijde der meerderheid van den Ge meenteraad, maar vooral van den kant van den secretaris, veeleer tegen- dan medewerking Hij spreekt van een 'toestand, door welken de gere gelde afdoening van zaken in deze aanzienlijke plat telandsgemeente zeer bemoeijelijkt wordt'.12 Strijd om de archieven Tijdens het burgemeesterschap van De Pollart spit sten de ruzies zich doorgaans op twee kwesties toe, beide op het terrein van het archiefbeheer gelegen. De eerste bestaat als het ware uit een kluwen van beschuldigingen over en weer. Enerzijds was er het boven reeds geconstateerde verwijt van De Pollart aan het adres van de secretaris dat deze geen mede werking verleende en hem geen of verkeerde stuk ken ter ondertekening voorlegde. Anderzijds werd De Pollart er op zijn beurt van beschuldigd dat hij stukken weigerde te tekenen, ingekomen stukken achterhield en archief mee naar huis nam. Zijn wei gering om na zijn ontslag de bij hem berustende stukken over te dragen kwam hem op inhouding van de nog aan hem uit te betalen jaarwedde te staan.13 De tweede kwestie betrof de verplaatsing van de secretarie, die voor de bewaring van de archieven zeer ingrijpende gevolgen had. Tijdens de besloten vergadering van 27 augustus 1867 besprak de raad een door de raadsleden Goofers, Gerards en Coop- mans ingediend voorstel dat op het volgende neer kwam: 1 De secretarie diende voor de eerstkomende vijf jaar naar het nieuwe raadhuis in Blerick te worden verplaatst, de volgende vijfjaar naar het nog te bou wen raadhuis in Maasbree en daarna weer voor vijf jaar naar het oude raadhuis te Baarlo. 2 Een commissie bestaande uit drie raadsleden moest de archieven binnen drie dagen naar Blerick overbrengen. 3 Het raadhuis te Baarlo was tijdens de afwezigheid van de secretarie niet meer voor de openbare dienst bestemd. Eigenlijk stelde De Pollart zich niet onverstandig op. 'Het rondvoeren der archieven om de vijfjaren naar elk dorp kan niet goedgekeurd worden' was zijn me ning. Hij achtte het voorstel in strijd met de wet en met het algemeen belang: 'Blijkens de gemaakte bepalingen zou het bedoelde archief alle vijf jaren verplaatst moeten worden, en alzoo in een halve eeuw tien malen door de gemeente moeten rond wandelen.' Het liberale Roermondse blad De Volksvriend vond het moeilijk te begrijpen waarom archieven zo als van de gemeente Maasbree, die - behalve de regis ters van de burgerlijke stand, de staats- en provincia le bladen, de notulenregisters en enige andere stuk ken - weinig gewichtige documenten bevatten, op deze wijze niet zorgvuldig te bewaren waren: 'Het komt ons evenwel voor dat de bewaring daardoor duurzamer wordt, nademaal de archieven dan van de papierwormen en andere insecten kunnen ont daan worden'. Het voorstel werd met zes tegen twee stemmen (van twee raadsleden uit Baarlo) aangenomen. Vol gens de gouverneur was er behalve de wedijver tus sen de dorpen - Blerick leverde in deze periode geen wethouder - nog een ander belangrijk motief voor het indienen van het besluit. Door het raadhuis naar Blerick te verplaatsen, zou de in Baarlo woonachti ge, enigszins gehandicapte burgemeester gedwon gen zijn zich dagelijks naar Blerick te begeven. Er was dus sprake van opzettelijke anti-burgemeester- politiek. Groepen ingezetenen van Baarlo en Maasbree protesteerden. Op 30 augustus kwamen drie raads leden en de secretaris het archief ophalen om het naar Blerick te brengen. Onder gejuich van het toe gestroomde publiek bood De Pollart tegenstand. De Volksvriendschteef: de heer de Pollart, zich plaatsende in een toe stand van vóór een paar eeuwen, kwam, bijge- [221]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1994 | | pagina 19