ping het raadhuis gevestigd was. Tevens diende het als gevangenis, wachthuis voor de nachtwacht en brandspuitenhuis. Op 22 mei 1827 keurden gede puteerde staten de aanbesteding goed. Eindelijk kon de gemeente weer beschikken over een nieuw raadhuis dat, inclusief een uitbreiding in 1837 en een aantal onderbrekingen vanaf 1867, tot circa 1880 dienst zou doen. De school met het voormali ge raadhuis te Blerick had reeds in 1827 het veld moeten ruimen voor de nieuwe weg Maastricht- Venlo.6 Tegen het einde van het jaar 1830, toen Maasbree (evenals de rest van de huidige Nederlandse Provin cie Limburg met uitzondering van de gemeenten Maastricht en Sint Pieter) nog maar net Belgisch was geworden, ging de raadhuizenproblematiek op nieuw een belangrijke rol spelen. Op 12 december signaleerde ex-burgemeester D'Olne in een brief aan de gedelegeerde commissaris van het provisio neel gouvernement van België in het arrondisse ment Roermond dat zijn opvolger Carleij het plan had opgevat om een week later de gemeentesecreta rie en het archief van het raadhuis te Baarlo naar een herberg in Blerick te verplaatsen. Dit zou Carleij duur komen te staan. Gedurende de maanden janu ari en februari 1831 verbood de gedelegeerde com missaris, mede op verzoek van de gouverneur, de verhuizing meerdere malen. Carleij motiveerde zijn plannen door te wijzen op zijn drukke werkzaamhe den vanwege de inkwartiering. Het was voor hem ondoenlijk om daarbij nog dagelijks een uur naar Baarlo te lopen om de werkzaamheden van het se cretariaat te controleren. Carleij dreef zijn zin door. Op 2 april schreef hij aan de arrondissementscom missaris, dat hij de burgerlijke stand, de Wet op de Burgerlijke Stand, het Reglement van Bestuur ten Plattelande en het gemeentezegel naar Blerick had laten overbrengen. Deze zaken bevonden zich nu in een 'cabaret' (herberg, kroeg), waar men de raadka mer van de gemeente gevestigd had en secretaris Th. Vervoort voortaan de akten moest opmaken. Dit gaf aanleiding tot strubbelingen. Leden van de bur gerwacht weigerden te Blerick de eed af te leggen en Willem baron d'Olne, burgemeester in de periode 1815-1830 en 1840-1851 (Collectie Gemeentearchief Venlo) de ter plaatse gehouden verkiezing van een nieuwe wethouder moest ongeldig worden verklaard. Op 8 juni 1832 nam de gouverneur het besluit Carleij voorlopig voor zes weken te schorsen totdat de ar chieven naar Baarlo waren teruggebracht en daar in het vervolg ook de verkiezingen werden gehouden. De schorsing van de halsstarrige burgemeester zou uiteindelijk van kracht blijven tot het jaar 1835 toen de zaak weer in het reine kwam. Uit een in het be- sluitenregister van burgemeester en schepenen op genomen verslag over de toestand van de gemeente blijkt dat de registers van de burgerlijke stand toen weer in het raadhuis (te Baarlo) gedeponeerd waren en dat de secretaris daar dagelijks de akten in schreef.7 Ongeveer tien jaar na afloop van de Belgische perio de, tegen het einde van de jaren veertig, belanden wij opnieuw in de concurrentiestrijd van de drie dorpen. Deze laaide tijdens de tweede helft van de vorige eeuw hoog op, beleefde zijn absolute diepte punt tijdens de korte ambtsperiode van burgemees ter De Pollart en vormde voor de archieven een ware ramp. Op basis van de Gemeentewet van 1851 diende de politieke besluitvorming voortaan te worden overgelaten aan de raad, waarvan de leden door de ingezetenen volgens censuskiesrecht werden geko zen. Het dagelijks bestuur en de uitvoering van wet ten van hogere orde vormden de taak van het college van burgemeester en wethouders. De gemeenteraad van Maasbree bestond uit elf leden (vijf voor Baarlo, vier voor Blerick en twee voor Bree) en naast de bur gemeester maakten twee wethouders deel uit van het college. Tot 1919 was de verdeling binnen het colle ge zo geregeld dat ieder dorp vertegenwoordigd werd: kwam de burgemeester bijvoorbeeld uit Baar lo dan kwamen de wethouders uit Blerick en Maas bree. Feitelijk was dit reeds vanaf het ontstaan van de mairie in 1800 het geval.8 In deze periode ontwikkelde zich in de gemeente een partijstrijd die kon gedijen tegen de achtergrond van het opkomende liberalisme en de Duitse Bonds- kwestie in 1848. Twee partijen, door de (overigens niet onpartijdige) Baarlose pastoor Cremers in zijn kroniek het 'Oude Licht' en het 'Nieuwe Licht' ge noemd, kwamen tegenover elkaar te staan: 'Wat Baerlo zeer critisch maakt, zijn de alhier [219

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1994 | | pagina 18