dachte, die natuurlijk in haar ontwikkeling al een historie heeft, nadrukkelijk naar buiten is gebracht. Den Teuling De eerste keer dat ik expliciet iets wat betreft vernietiging heb uitgezocht en de eerste keer dat ik heb geprobeerd, althans voor de praktijk, wat praktische richtlijnen te geven, was in een stuk voor het nab in 1979, over de selectie van Enanciële bescheiden van gemeenten/' De volgende expliciete aanleiding was de uitnodiging van de opleidings commissie van de sod om een gedeelte van een syl labus te schrijven. Dat werd kort daarna gevolgd door de activiteiten voor Archiefbeheer in de Praktijk waarbij het hoofdstuk 'Vernietiging in 1988 is ver schenen. De aanleiding dat ik echt aan de discussie ging deelnemen, was het stuk van Hans Janssen. Ik kreeg bij het lezen van dat stuk het gevoel 'we gaan hier ver nietigen als doel op zich beschouwen'. Zo kwam dat stuk op mij over. Het zal wel niet de bedoeling ge weest zijn, maar ik dacht toen als dit nu de manier is waarop archivarissen met archieven bezig gaan, dan zijn wij toch wel op de verkeerde weg en laat ik er nu maar wat tegenin schrijven, want dit kan zo nietEn toen dat stuk eenmaal af was heb ik er ook wat andere dingen omheen gelezen, onder andere dat stuk van de heer Ketelaar in Overheidsdocumentatie^dat wat eerder was verschenen. Toen bleek, wat ik onsportief van mijzelf vond, dat ik over het hoofd van de heer Janssen heen, zonder de heer Ketelaar te noemen, de ze wel had aangevallen. Welke wendingen in de discussie waren voor u het belangrijkstbij welke wendingen hebt u zich het meest betrokken gevoeldMeneer Jans sen, u schreef dat stuk, houdt u de discussie daar na nog bij, let u op de reacties Janssen Uiteraard, ik vind dat je dat moet doen ook, je moet geen eendagsvlieg zijn. Aan de andere kant is het wel een belemmering geweest dat ik kort daarna de Rijksarchiefdienst verliet en in dienst van een gemeente trad. Minimaal is dat een belemme ring omdat de informatiestroom naar een kleine ge meente natuurlijk heel anders ligt dan binnen een grote organisatie. De discussie is eigenlijk ook op gang gekomen vanuit de Rijksarchiefdienst, in de persoon van de heer Ketelaar en ondergetekende. Daardoor denk ik dat je het onderwerp dan toch wat meer loslaat dan je zou willen. Je volgt de discussie natuurlijk, maar er is niet direct de behoefte om mee te doen aan actie en reactie. Huussen In aanvulling op wat ikdaarnet heb ge zegd: wat heeft mij 'uneasy' gemaakt vóór 1988? Als lid van de Archiefraad had ik de indruk dat het tal wetenschappelijke standpunt van historici niet vol doende tot zijn recht kwam. Ik heb dat in de Archief- raad een keer gezegd en ik moet zeggen dat sindsdien de gang van zaken mij niet heeft gerustgesteld. Dat had een voorgeschiedenis. Ik weet niet meer precies wanneer ik lid ben geworden van de Com missie van advies voor de vernietigingslijst van kan tongerechtsarchieven', een commissie die de bedoe ling had de culturele en de maatschappelijke rele vantie van die archieven, twee van die volstrekt ongrijpbare fenomenen, aan het licht te brengen. Die commissie heeft een paar keer vergaderd en pontifi caal de kantongerechtsarchieven bekeken en gekeken hoe vernietiging in zijn werk ging. Er kwam een mo ment dat aan die commissie gevraagd werd om nu eens inhoud te geven aan wat er in het Besluit Alge mene Richtlijnen stond gepubliceerd. Toen werd aan mij gevraagd, als historicus, om een notaatje te schrij ven over wat nou het historisch belang is van die kan tongerechtsarchieven. Ik heb dat eens bekeken en kwam tot de conclusie dat ik dat niet beter kon ver woorden dan Moorman van Kappen in 1977 in een omvangrijk stuk had gedaan8, voortvloeiend uit zijn toenmalige bemoeienis als adviseur van de Archief- raad. Een uitstekend stuk, dacht ik. Ik heb die nota gemaakt en, ik pleeg niet te pronken met andermans veren, daar netjes bijgezet dat dit de woorden waren van Moorman van Kappen en sindsdien is de com missie niet meer bij elkaar gekomen. Hij heeft nog wel officieel verder bestaan, zeker nog vijf of tien jaar. Toen heb ik gedacht of ik daar werk van moest ma ken, de voorzitter gaan opporren? Maar zo naief was ik ondertussen niet meer dat ik niet begreep wat er aan de hand was. Ik had mij tussen allerlei rommel, die ze op Justitie bewaarden, begeven en ik wist on derhand hoe ze bij Justitie dachten over het bewaren van archieven. Dat is één van de redenen waarom ik 'uneasy' was, al vóór 1988, over de goede trouw die van ambtelijke zijde werd tentoongespreid in een po- [8] ging om inhoud te geven aan sociale, culturele en maatschappelijke relevantie. Ketelaar Ik probeervoor mijzelf eens op een rij tje te zetten wat van belang is geweest de afgelopen paar jaar. Ten eerste het symposium op 31 augustus 1989, het symposium-Sigmond. Ik heb in ieder geval wat ik daar gezegd heb daarna in andere vormen ook in andere gezelschappen gezegd. Daar kwam natuur lijk voor de Rijksarchiefdienst, en dus voor mij, van af de zomer van 1990 het toen gelegde contact met de bvd over de BVD-archieven bij. Dat is voor mij een belangrijke discussie die zeker ook in de publieke opinie een rol heeft gespeeld. Ik heb er zelf voor ge zorgd dat dat in december 1990 in de pers kwam, dat het publiek werd, en wij hebben toen in januari 1991 dat symposium gehouden over de vernietiging van persoonsdossiers.9 Een volgend moment is zeker geweest, als ik nu terugkijk, de jaarrede van Klein als voorzitter van het nhg.10 Ik vind dat de redactie van het nab Klein maar eens het vuur na aan de schenen moet leggen, want ik weet dat hij in ieder geval dat stuk niet zelf heeft geschreven. Het zou misschien interessant zijn om dat verhaal eens boven tafel te halen. Maar goed, hij heeft de rede in ieder geval uitgesproken en be kleed met gezag. Als men vraagt waarom Klein in oktober 1991 aan de bel getrokken heeft, dan noem ik zeker ook het congres van de van in Groningen in april 1991, met de toespraak, namens de minister, van Riezenkamp en de nabrander die ik vervolgens gegeven heb in het nrc-Handelsblad van 2 mei 1991 -11 Pas toen, als ik het mij goed kan herinneren, is de Rijkscommissie voor de Archieven zich er wezenlijk mee gaan bemoeien. Klep heeft aangeboden een dis cussienota11 te schrijven die in de honderdste verga dering (op 30 januari 1992) van de Rijkscommissie voor de Archieven is besproken. Toen is het idee ge boren om een publieke discussie te wijden aan het se lectiebeleid. Ik betreur het nog steeds dat de brief, die ik kort na de jaarrede van Klein aan het bestuur van het nhg geschreven heb, waarin ik heb aangeboden om de discussie die door de jaarrede en door uitingen in de publieke opinie tot stand was gekomen, met het nhg voort te zetten, geen effect had. Op die brief moet ik nog steeds antwoord krijgen. Ik neem aan dat het nhg, door het organiseren van het symposi um op 24 september 1993 over selectie en vernieti ging van archiefmateriaal, zich ontslagen acht van de verplichting om nog te reageren. Heeft u het idee dat er sprake was van partijvor ming? Ketelaar In verband met de 'partijvorming' vind ik het tweede stuk van De Rooy13, dat vooral over de BVD-discussie gaat, heel interessant. Ik denk ook dat zijn analyse wel juist is. De BVD-discussie heeft in zoverre de eerder begonnen selectiediscussie vertroebeld, omdat er daar sprake was van een soort monsterverbond - zo noemt De Rooy het - tussen historici en de Vereniging Voorkom Vernietiging. Degenen die zich georganiseerd hadden in de Ver eniging Voorkom Vernietiging zeiden: wij willen in zagerecht in de dossiers en vervolgens moet de hele zaak worden weggegooid. De historicus, maar ook de archivaris, is tegen 'alles moet weg'. In die discus sie moest ik als het ware veel meer de nadruk er op leggen dat privacybescherming een groot goed is, maar op andere manieren kan en moet geschieden dan door vernietiging. Daarmee werd het voor mij (en een aantal van mijn medewerkers, die ook in die discussie hun deuntje hebben meegeblazen) lastig, omdat je op twee verschillende fronten bezig was, met verschillende uitgangspunten, die af en toe wel weer eens een keer bij elkaar kwamen, maar niet al tijd op een even gelukkige manier. Huussen Dat kan ik alleen maar onderschrijven. Ik vind dat die hele BVD-discussie op zichzelf grote waarde heeft, omdat het een gemengde problema tiek onder de algemene aandacht heeft gebracht, maar ik ben er van overtuigd dat deze discussie over de bvd eigenlijk marginaal is aan het selectiepro bleem. De BVD-zaak is een puur politieke zaak ver mengd met aspecten van staatsveiligheid. Enerzijds betreft de zaak de bescherming van het privé-do- mein, anderzijds is er de problematiek van de staats veiligheid. De staatsveiligheid is bij bijna geen enkel ander archief zozeer in het geding, maar er zijn wel meer archivalia waar het privé-domein bij betrokken is. Ik ben er van overtuigd dat de BVD-discussie is [9]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1994 | | pagina 5