Naar een nieuwe relatie tussen archi varissen en historici Het is duidelijk dat ook in de toekomst de historicus de archivaris niet kan missen. Maar is het omgekeerde ook het geval? Zelfs de éminence grise van de internationale ar chiefwetenschap, prof Elio Lodolini, spreekt van de vrijheidsstrijd van de archiefwetenschap. Archivaris sen lijken zich steeds meer van de historici te distan tiëren. in herkomstbeginsel, organisch beginsel en struc tuurbeginsel. De ontwikkeling van de archivistiek als nieuwe hulpwetenschap van de geschiedenis gaf archivaris sen een eigen identiteit. Zij organiseerden zich als een afzonderlijke professie en bakenden hun terrein van dat van de historici af. De discussie tussen Muller en Blok over de nieuwe manier van inventariseren was een symbool voor een nieuw zelfbewustzijn. Doordat de inspanningen zich echter vooral richtten op de versterking van de maatschappelijke positie van de nieuwe beroepsgroep, bleef de ontwikkeling van de archiefwetenschap na Muller Feith en Fruin vrijwel stil staan. Archivarissen ordenden en beschre ven en hun klassieke inventarissen bleven alle ken merken vertonen van hun negentiende-eeuwse vol ledigheids- en objeccivi teitsillusies. Archivarissen en historici in de fase van de functionele archiefwetenschap In de verhouding tussen archivarissen en historici kwam vervolgens een halve eeuw lang nauwelijks verandering. Pas in de jaren tachtig werd duidelijk dat er ingrijpende veranderingen op til waren. Piet de Rooy constateerde in 1989: 'De historicus ziet de archivaris als een ondergeschikte, tegelij kertijd beseffend dat hij zonder diens medewerking weinig kan beginnen. In deze wederzijdse afhanke lijkheid verscherpen zich de onderscheiden profes sies. De kloof tussen beide beroepsgroepen zal dan ook zeker nog toenemen naarmate historici minder vanuit het materiaal, het archief, gaan denken en meer de nadruk zullen gaan leggen op comparatief werk, lange termijn-processen en onderzoek dat door scherpe sociaal-wetenschappelijke theorievor ming wordt voorafgegaan, terwijl archivarissen zich steeds meer zullen gaan bezighouden met de giganti sche problemen van conservering van modern pa pier, dat aan het vergaan is, en met computergestuur de informatiesystemen om greep te behouden op de veelheid van het materiaal.'3 Het viel met die scherpe sociaal-wetenschappelijke theorievorming uiteindelijk nogal mee, maar de ver anderingen die zich in de archiefwereld voltrokken onder invloed van de capaciteitsproblemen en de technologische ontwikkeling bleken inderdaad in grijpend. De recente discussie rond de institutionele selectie zorgde ervoor dat dit inzicht in zeer korte tijd onder historici en archivarissen gemeengoed werd. PIVOT: een schot in een slapend woud Het concept van de institutionele selectie is niet van vandaag of gisteren. Ze werd in de jaren tachtig uit gewerkt door medewerkers van de vroegere Rijksar chiefinspectie, die het concept ten grondslag legden aan de cursussen Selectie en vernietiging die zij in 1982 onder de auspiciën van de Rijksarchiefschool gingen verzorgen. De vele cursussen selectie die volg den en de specialisatie-cursussen beheer van modern archief, die in 1987 voor het eerst werd gegeven, wa ren op dezelfde leest geschoeid. Maar de discussie over de methode van de institutionele selectie barstte pas los in 1993 toen historici een verandering in het selectieiWf'/z/signaleerden. Waarom werd de belangstelling van de beroepsgroep niet eerder op grote schaal gewekt? Het Nederlandse archiefwezen zit vergeleken met het buitenland goed in elkaar, maar het intellectuele debat over de theore tische grondslagen van het vak staat niet bovenaan het lijstje van favoriete gespreksonderwerpen. De ei gen wetenschappelijke discipline heeft onder haar beoefenaren geen hoge status; men presenteert de discipline maar al te vaak als een kunstje, waaraan be halve chirograaf geen moeilijke woorden vuil ge maakt hoeven worden. Deze lage status van de ar chiefwetenschap heeft twee oorzaken. De eerste is de paradox van de professionele kwaliteit. De vroege professionalisering heeft ervoor gezorgd dat de dis cussie over de maatschappelijke positie van de be roepsgroep en de praktische kanten van de beroeps uitoefening de discussie over de wetenschappelijke basis ervan naar het tweede plan hebben gedrongen. In de vakinhoudelijke discussie wordt de vraag 'hoe zit het in elkaar' traditiegetrouw gekoppeld aan de vraag 'hoe hoort het eigenlijk'. Professionele autono mie staat niet hoog in het vaandel. De archivaris ziet zichzelf primair als een archiefambtenaar en niet als een professional. De belangstelling voor archivistische vraagstukken [110] krijgt te weinig impulsen vanuit de beroepsopleidin gen. Deze zijn niet ingebed in het reguliere onder wijs. Onderwijs en onderzoek op het vakgebied zijn niet met elkaar verbonden. Sterker nog: voor weten schappelijk onderzoek is vrijwel geen gelegenheid. In deze situatie kan de status van de discipline buiten de beroepsgroep ook niet erg groot zijn. Archivaris sen worden door historici misschien wel serieus ge nomen, maar hun wetenschappelijke discipline nau welijks. De gemiddelde professionele historicus die archiefonderzoek doet, ziet archivarissen als inventa- rissenmakers en cultiveert de houding van 'het kan me niet schelen hoe een inventaris in elkaar zit als ik maar kan vinden wat ik zoek'. Dat de contextuele be nadering van de archiefwetenschap een belangrijk instrument is voor interpretatie en bronnenkritiek, wordt door de historicus, wiens belangstelling door gaans ook niet al te sterk gericht is op de theoretische kanten van zijn wetenschapsdiscipline, niet beseft. Dat pleit niet voor de historici, maar ook niet voor de archivarissen, die er blijkbaar niet in slagen historici van dit besefte doordringen. In de praktijk valt de kloof tussen beide disciplines nogal mee. Dat de archiefwetenschap zich constitu eert als autonome wetenschapsdiscipline betekent niet dat de relatie tussen archivaris en historicus wordt verbroken. Ze wordt alleen op een andere ma nier gedefinieerd. Zoals historici de archivarissen no dig hebben, zo hebben archivarissen ook nog steeds de historici nodig. Archivarissen en historici moeten, met andere be trokkenen, intensief van gedachten wisselen over se lectiebeleid en cultuurpolitiek. Behoud van het cul tureel erfgoed wordt niet gemonopoliseerd door één discipline, laat staan door één dienst. Die gedachten- wisseling vindt niet alleen metterdaad plaats, maar leidt ook tot voortschrijdend inzicht. Toen de Rijks archiefdienst vanuit een klemmend capaciteitspro bleem bij de selectie van de archieven van de rijks overheid van na 1945 prioriteiten stelde bij het be dienen van zijn klanten en stelde dat het doel van de selectie van die archieven moest zijn de bewaring van datgene wat een reconstructie mogelijk zou maken van het handelen van de overheid ten opzichte van zijn omgeving op hoofdlijnen, volgde hierover een levendige discussie onder archivarissen en historici. Mede als resultaat hiervan werd die doelstelling ver volgens geëxpliciteerd tot 'het selecteren van hande lingen van de overheid om bronnen voor de kennis en het begrip van de Nederlandse samenleving (en cultuur) veilig te stellen voor blijvende bewaring'. In deze beschouwing gaat het echter niet om beleid, maar om wetenschap. Met name op wetenschappe lijk gebied is samenwerking van belang. Archivaris sen moeten samenwerken omdat het nuttig is vanuit verschillende, maar nauw verwante wetenschappe lijke disciplines naar hetzelfde onderzoeksobject - ar chieven - te kijken. Ze moeten ook samenwerken om de wetenschappelijke bronnenkritiek en de metho diek van het retrospectieve onderzoek, die een ge meenschappelijke basis vormen voor beide discipli nes, verder te ontwikkelen. Onderscheid tussen weten schappelijke en niet- wetenschappelijke categorieën Een wetenschappelijke discussie tussen archivarissen en historici kan goede resultaten opleveren, als ze zich inderdaad richt op datgene wat onderwerp van wetenschap kan zijn. Het is belangrijk dat archivaris sen en historici praten over culturele waarden, maar in een wetenschappelijke discussie is dat begrip nau welijks bruikbaar. De bewonderenswaardige poging van Klep om het begrip handen en voeten te geven, leidt niet tot een apolitieke, coherente en operatio naliseerbare definitie. Het blijft een cultuurpolitiek begrip; de grenzen ervan worden bepaald door de politieke en economische conjunctuur. Het is niet consistent: het verwijst tegelijkertijd naar archieven als voortbrengselen van cultuur, als bronnen van [in

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1994 | | pagina 56