'Het schoon geheel'
Selectietheorie en archivistiek
A.J. M. den Teuling
Met een - zoals hij het zelf noemt - 'intellectueel spelletje' legt de provin
ciaal inspecteur der archieven in Drenthe, drs A.J.M. den Teuling, de
vinger op de zere plek als het gaat om de 'staat van de archivistiek': is de
praktijk wel gebaseerd op een theoretisch uitgangspunt? Het vasthouden
aan zuiver theoretische uitgangspunten zou - zo stelt Den Teuling - we
tenschappelijke zelfmoord betekenen. Selectietheorie vooronderstelt een
beslissing tot bewaring, selectie of integrale vernietiging. Deze beslissing
is niet te baseren op theoretische archivistiek (wat dat ook moge zijn)
maar is van politieke aard, dus irrationeel. Is de beslissing eenmaal geno
men, dan leidt de uitwerking van een selectietheorie vervolgens tot zo ob
jectief mogelijke selectienormen.
Archivistiek Het verzoek van de redactie, een
artikel te schrijven over de invloed van de vernieti-
gings- of liever selectietheorie op de archivistiek in
Nederland, leidde bij mij in eerste instantie tot de re
actie: dat wordt een heel kort artikel: die invloed ont
breekt. Gelukkig kwam de redactie vroeg genoeg
met haar verzoek, om nog enige reflectie mogelijk te
maken en aldus dit stukje bot zo niet van enig vlees
dan toch van wat vel te voorzien.
Op de eerste plaats moet men de vraag correct inter
preteren. Wat selectietheorie is, behoeft op dit mo
ment geen nadere discussie, maar 'archivistiek' is een
minder vastliggend begrip.
Op de Rijksarchiefschool wordt het gebruikt als
synoniem voor wat sinds 1898 in de titel 'Handlei
ding voor het ordenen en beschrijven van archieven'
wordt aangeduid. Omdat ordenen en beschrijven de
selectieve vernietiging niet automatisch impliceert,
heet het vak tegenwoordig archivistiek, conform ar
tikel 31 van het Archiefbesluit. De term wordt sinds
de nota van wijziging voor de ontwerp-archiefwet
echter ook gebruikt als nieuwe naam voor de huidige
diploma's hoger en middelbaar archiefambtenaar,
waardoor de term althans in de toekomst het com
plete examenprogramma zal gaan omvatten, met in
begrip van bijvoorbeeld archiefwetgeving en vader
landse geschiedenis. Het voert te ver om in dit kader
de beschouwingen van J.L. van der Gouw, in zijn
oratie Archiefwetenschap1 te gaan resumeren, of de
buitenlandse literatuur terzake.
Een deugdelijker afbakening van het begrip archivis
tiek is noodzakelijk, al is het in de vorm van een
werkhypothese.
Het is op dit moment overbodig om de ontwikke
ling van de selectietheorie op zichzelf en als onderdeel
van de archivistiek te behandelen. Dat is onlangs nog
gedaan door H. Bordewijk.2 Elders in dit nummer
wordt daar ook nog een bijdrage aan gewijd.
Ik beperk in dit artikel het begrip archivistiek tot:
de pure uitgangspunten van dit vak in de vorm van
het structuur- en bestemmingsbeginsel in samen
hang met de definitie van het begrip archief.
[102]
Structuur- en bestemmingsbeginsel
De titel van dit stuk zou dus moeten luiden 'De in
vloed van de selectietheorie op de theorie rond het
structuur- en bestemmingsbeginsel'.
Het structuurbeginsel is het beginsel dat het ar
chief een geheel is, waarvan de historisch bepaalde
eigen structuur niet mag worden verstoord, maar zo
nodig moet worden hersteld.3
Panhuysen4 verklaart dit beginsel uit wat in para
graaf 2 van de Handleiding 'organisch geheel' wordt
genoemd: 'immers, tengevolge van de aantasting en
verminking van één onderdeel zullen alle andere de
len en zal het geheel te lijden hebben, zal de verrich
ting, waartoe het zo, en niet anders, was samenge
steld, minder goed of niet meer kunnen plaats vin
den, zal het doel van het geheel, waartoe het zo en
niet anders was samengesteld en opgebouwd, min
der goed of niet meer bereikt kunnen worden'.
Wanneer men gedeelten van het archief gaat ver
nietigen, dan heeft dat automatisch tot consequentie
dat dit geheel wordt aangetast. Het woord 'geheel' in
de zin van gestructureerd geheel is in de ogen van de
archivaris nu juist datgene wat het archief onder
scheidt van alle andere documentaire collecties. Dit
zou dus betekenen dat archiefselectie op zichzelf een
begrip is, dat niet verenigbaar is met de beginselen
van de archivistiek. Men zou verwachten dat de grote
theoretici in binnen- en buitenland deze eigenlijk
voor de hand liggende conclusie hetzij nader zouden
uitwerken, hetzij de praktische onmogelijkheid van
het beginsel van non-selectie ook theoretisch onder
bouwen. Op enkele recente uitzonderingen na (zie
onder) is dat echter niet gebeurd. OokH. Bordewijk
in zijn boven geciteerde artikel behandelt slechts de
geschiedenis van principes en criteria voor de selec
tie. De vraag of selectie op zich niet strijdig is met het
begrip archief komt niet aan de orde.
Het 'geheel' De opvatting van het archief als
geheel wordt voor het eerst expliciet in de eerste helft
van de negentiende eeuw uitgewerkt, maar dan toch
vooral om de waarde van het oorspronkelijke ver
band van de stukken te benadrukken.
In de praktijk werd het al eerder toegepast: bij de
verdeling van vorstendommen werd al sinds de veer
tiende eeuw het archief niet altijd verdeeld, maar vol
stond men wel met een kopieer- en toegankelijk
heidsregeling voor de belanghebbenden. Het be
kendste Nederlandse voorbeeld is de handhaving
van de oorspronkelijke toestand van de archieven
van het Opperkwartier van Gelre in het stadhuis van
Roermond na het Barrièretractaat van i7io.s
J.C. de Jonge, subsituut-Rijksarchivaris gaf aan Ger-
rit Dedel6 als archivaris aangesteld door de Perma
nente Commissie van het Amortisatie Syndicaat in
1826 de volgende instructie voor de ordening van de
archieven van de Utrechtse kapittels, van welke de
goederen bij het Amortisatie Syndicaat in beheer
waren gekomen: (Art. 3b): 'De rangschikking (der
archieven) zal geschieden, zonder scheiding te ma
ken tusschen de Administrative en Geschiedkundige
stukken, maar alle zullen vereenigd blijven'.
Hierbij tekende De Jonge in margine aan: 'De re
den van dit artikel is voornamelijk, omdat zeer vele
stukken een dubbeld belang hebben, zoowel voor de
Administratie als voor de Geschiedenis. Dezelve van
elkander scheidende, verliest of de Administratie of
de Geschiedenis daarbij. Ook gaat door zulk eene
scheiding het schoon geheel {c urs. P.), dat nu in de Ar-
chiven der Capittelen bestaat, verloren.'
P.J. Vermeulen7 gaat nog een stap verder: 'Het was
mijne overtuiging dat de archivaris de onder hem be
rustende stukken niet bij uitsluiting dienstbaar be
hoort te maken aan de wetenschap, voor welke hij ee
ne bijzondere genegenheid gevoelt; in zijn betrek
king kent hij geen stukken van grooter of kleiner
belang.'
De conclusie dat vernietigen niet toelaatbaar is
trekt hij echter niet, misschien vond hij het te zeer
vanzelfsprekend, om archiefstukken wel of niet te
vernietigen. Dat men ten behoeve van de 'geschied
kunde de ordening zou kunnen wijzigen is een ge
dachte die vóór 179 5 niet opgekomen zou zijn.
Dit laatste is ook de indruk die men krijgt als men
de Handleiding op dit onderwerp raadpleegt. In de
index die aan de editie 1920 is toegevoegd komt het
begrip vernietiging niet eens voor. Na goed zoeken
komt men het op diverse plaatsen toch tegen, bij
voorbeeld i n paragraaf 3 3'origineele oorkonden
mogen nimmer worden vernietigd' (in de Hand
leiding staat de term oorkonde nog voor wat wij ak
ten noemen, paragraaf 92). In de toelichting heet het
vervolgens: 'Alleen dan wanneer het stukken van be
trekkelijk jongen datum betreft kan eene uitzonde-
[103