De dynamiek van een dynamische discussie Terugblik op het 'nieuwe' debat over selectie en vernietiging drs A. Netiv [6] De discussie over selectie en vernietiging van archiefbescheiden is zo oud als de archivistiek, zo betoogde drs H. Bordewijk in zijn boeiende rede tijdens het Koninklijke van-congres in Groningen in 1991 (nab 95, 78-85). Maar er zijn natuurlijk periodes, zoals de laatste jaren, waarin die discussie in ver hevigde mate wordt gevoerd. Vooral na het genoemde Groningse congres, '100 Jaar kiezen voor later', is in ons land de discussie tussen vooral archiva rissen en historici verhevigd. Met name in 1993 zijn de standpunten van de verschillende 'partijen' duidelijker geworden. Belangrijk is dat het vraagstuk ruime aandacht heeft gekregen in de landelijke pers, waardoor de grote maatschappelijke importantie van selectie en vernietiging van archiefbe scheiden tot velen is doorgedrongen. Maar wat voor soort discussie is er nu eigenlijk gevoerd? Wanneer en hoe kon de discussie oplaaien? Wélke impul sen gaven een andere wending aan het debat? Wat bewoog de hoofdrolspe lers tot hun uitspraken en standpunten? Drs Ariela Netiv, gemeentelijk archiefinspecteur van Leiden, nodigde op initiatief van de redactie van het Nederlands Archievenbladviet hoofdrolspe lers uit om met elkaar te praten over de dynamiek van de Nederlandse selec tie- en vernietigingsdiscussie. De deelnemers aan het gesprek waren de alge meen rijksarchivaris prof dr F. C. J. Ketelaar, de provinciaal archiefinspecteur in Drenthe drs A.J.M. den Teuling, de historicus profdr A.H. Huussen (te vens lid van de Rijkscommissie voor de Archieven), en de gemeentearchivaris van Waalwijk J. H. M. Janssen. Hier volgt het verslag van een boeiend ronde tafelgesprek. Wat was voor u het beginpunt van de huidige discussieWanneer is voor u het hele idee van in stitutionele selectie en, voor de historici, het idee dat er teveel vernietigd werd, begonnen itelaar Ais archivaris word je natuurlijk met het vraagstuk van selectie en vernietiging opgevoed. Pregnant is het in ieder geval voor mijzelf pas sedert mijn aantreden als algemeen rijksarchivaris in januari 1989. Daarvoor heb ik, als secretaris van de Archief- raad, maar dan toch meer met alle impliciete vooron derstellingen, aan selectie meegedaan. In 1971-1972 heb ik bijvoorbeeld de discussie over het begrip 'his torisch onderzoek' in de Algemene Richtlijnen mee gemaakt. Daarna was belangrijk de Table Ronde in Bratislava in 1983, waar gepraat werd over de toena me van overheidsarchieven. Maar ik denk dat de discussie pas echt goed op gang is gekomen in 1988-1989. Voor mijzelf is in ie der geval het artikel van Piet de Rooy in De Gids van 1989^ heel belangrijk, ik wilde dat het nab dat nu eindelijk eens zou reproduceren. In dat stuk, 'Sirene zangen uit het archief', schrijft hij dat historici moe ten aandringen op een hard en stringent vernieti- gingsbeleid, wil bronnenonderzoek ook naar de na oorlogse periode überhaupt nog mogelijk blijven. Toen was de zaak los. Daarna was eigenlijk het sym- posium-Sigmond, in ieder geval voor mij, de eerste gelegenheid om er publiekelijk wat over te zeggen.3 Huussen Merkwaardig genoeg ben ik mij niet uit mijzelf, ook al ben ik een geboren querulant, met de discussie gaan bemoeien. Ik ben uitgenodigd om aan het themanummer over het archiefwezen van Spiegel Historiaefi, ter gelegenheid van het afscheid van de heer Ribberink, een bijdrage te leveren. Ik weet niet precies wat de redactie zich had voorge steld, maar ik heb mij toen gebogen over het pro bleem burger, overheid en archief. Ten eerste omdat iksinds 1986-198710 de Archiefraad, later de Rijks commissie voor de Archieven, zat. Ten tweede heb ik mij beroepsmatig, en dan bedoel ik vak matig, ik wil niet zeggen op alle, maar wel op heel veel terreinen van de geschiedenis beziggehouden en dus vele soor ten archief doorgewerkt en veel archiefdiensten be zocht. Ik ken de problematiek van het aan bronnen overgeleverd zijn, ik ben mediaevist. Een zekere af finiteit met het archiefwezen is mij dankzij die be roepsmatige achtergrond niet te ontzeggen. En dan heb ik mij van huis uit ook nog enigszins met het ar chiefwezen beziggehouden, daar in ieder geval de nodige 'inside information' over gehad, omdat mijn vader daarin een aantal jaren actiefis geweest. De aanleiding om te reageren, en ik neem aan dat dat ook de bedoeling van het themanummer is ge weest, is dat ik mij toen zorgen begon te maken. De heer Ribberink, die in 1988 afscheid nam als alge meen rijksarchivaris, was in 1968 begonnen met een gedrukt jaarverslag uit te brengen van de Rijksar chiefdienst. Wie de moeite neemt om die rij langs te lopen en de voorwoorden te lezen, constateert dat vanaf het begin in de voorwoorden staat wat de fun damentele reden is waarom archieven moeten wor den bewaard: ter adstructie van rechten, tot behoud van rechten, ter informatie van de burger en voor de historische wetenschap. Ik ben daar toen door geïn spireerd, omdat ik ook een 'uneasy' gevoel kreeg over het functioneren van de Rijksarchiefdienst van toen, het gevoel dat er iets vanuit mijn professionele oog punt dreigde mis te gaan, dat stuk zo te schrijven. Janssen Het zal vreemd klinken, maar voor mij was het een opdracht. Wat niet wegneemt dat je niet alles terug kunt voeren op 'dan moest ik dat maar doen', natuurlijk heb je daar ook tevoren gedachten over ontwikkeld. Als ik verder terugkijk, dan denk ik dat het beginpunt kan liggen bij een werkgroep die binnen de Rijksarchiefdienst actiefis geweest. Er is, naar ik meen in 198 5een onderzoek geweest naar de aanwas van de rijksarchieven en de archieven van de diensten in de provincies, die te zijner tijd in zouden stromen in de Rijksarchiefdienst. Dan word je, voor de eerste keer eigenlijk, geconfronteerd met cijfers en misschien ben ik een beetje cijfergek. Dat is nadien nog aangevuld door een onderzoek dat ik, toen ik bij het Rijksarchief in Utrecht werkte, heb verricht naar de instroom van overheidsarchieven bij het RA Utrecht, in een periode van vijftig jaar, ook tegen de achtergrond van de verkorting van de overbren gingstermijn. Daarmee bezig zijnde krijg je het besef, langzaam maar zeker, dat er nogal wat te wachten staat. Dat is een goed moment om je te bezinnen: de methodes zoals wij die nu gebruiken, zoals zij nu zijn ontwik keld, zoals zij nu praktisch gehanteerd worden, zijn die afdoende, toereikend, bruikbaar, om ook die toe komstige stroom te beheersen? Die gedachte meene mend kreeg ik, in het kader van de cursus Modern Archiefbeheer, het verzoek om mij eens te buigen over het begrip 'selectie op institutioneel niveau'. De affiniteit met de problematiek was er dus al en het re sultaat was een werkstuk dat ik later enigszins heb aangepast in de vorm van een artikel.5 Als je nu heel concreet aan mij vraagt 'wat was het beginpunt van een bepaalde discussie?', dan ga ik nog even na, wat ik als beginpunt heb genomen in dat artikel, en ik denk dat dat het symposium-Sig- mond was, waar voor de eerste keer een bepaalde ge- [7]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1994 | | pagina 4