3.4 Diensten sen te verhogen.4s Desondanks bleef het loon van de meeste ambtenaren laag. Dit was vooral het ge val bij de politie. Het loon van een gewone agent was rond 1890 lager dan dat van een geschoolde ambachtsman. In 1891 kwam er dan ook bij de po litie een omvangrijke verduistering van marktgel- den aan het licht. Dit leidde tot een spontane uit barsting van volkswoede en tot relletjes. De positie van de commissaris van politie bleek onhoudbaar en enkele betrokken agenten verdwenen van het to neel. Klachten over een te lage honorering van de agenten waren al tientallen jaren lang naar voren gebracht.49 In die tijd werden er voor het eerst ook serieuze plannen gemaakt om een pensioenvoorziening te scheppen. In 1873 werd de raad het eens over een verordening waarin het pensioen en het wachtgeld voor bijna alle ambtenaren geregeld werden. Een paar jaar later besloot men er toch maar van af te zien. Slechts één raadslid was voor: een recht op pensioen 'kan den ijver der ambtenaren aanprikke len De meerderheid van de Bossche Raad had ech ter liever afhankelijke dan hardwerkende ambtena ren.50 Pas in 1892 werd er een pensioen- en wacht geldverordening vastgesteld5', maar deze regeling was eerder een codificatie van een al lang bestaande, in het gewoonterecht verankerde praktijk dan een vernieuwing. Artikel 1 van de verordening bepaal de dat de ambtenaar geen recht op pensioen had. De pensioenen werden uit de stadskas betaald en er vond geen fondsvorming plaats. De meerderheid van de raad was daartegen omdat bij een premieaf dracht van bijvoorbeeld 2% of 3% de wedden ver hoogd zouden moeten worden. Het loon was dus onvoldoende om van te kunnen sparen, met andere woorden het was nagenoeg gelijk aan de kosten van levensonderhoud. De bestuurders hadden kenne lijk wel behoefte gekregen aan meer kwaliteit. Bij ziende opzichters van openbare werken en dove po litieagenten konden voor ongelukken zorgen en dat moest worden voorkomen. De politieagenten gin gen om die reden op hun 5 5ste al met pensioen. Er moest een eind komen, aldus de memorie van toe lichting, aan de toestand dat oude ambtenaren te lang bleven zitten. Ambtenaren die over voldoende eigen vermogen beschikten kregen geen pensioen. De hoogte van het pensioen was gerelateerd aan het aantal dienstjaren en bedroeg maximaal tweederde van het laatst genoten salaris. Voor weduwen en wezen werd in het geheel geen voorziening getrof fen. Deze regeling zou ik willen karakteriseren als een bedeling met rand van fatsoen. 3.3 De secretarie De structuur van de secretarie bleef de gehele perio de vrijwel ongewijzigd. In 1871 verdween alleen het bureau armwezen, een gevolg van een wijziging in de Armenwet die leidde tot veel minder administra tie. Na de dood van de eerste archivaris dr Hermans in 1869, werd het archief stilzwijgend ingelijfd bij de secretarie. Een van de commiezen van de secreta rie werd archivaris. Er waren toen dus vier bureaus, te weten: Algemene Zaken en Comptabiliteit Burgerlijke Stand en Bevolking Militaire zaken Archief Foto van ir F.M.L. Kerkhojf, ingenieur-architect vani 889 tot aan zijn dood in 1909. Onder zijn bewind ontwikkelde 'gemeentewerken zich tot een machtige dienst. Foto: Stadsarchief 's-Hertogenbosch [256 De taakinhoud van de vier bureaus veranderde ech ter wel. De in 1871, 1877, 1879 en 1891 vastgestel de instructies voor de secretarie laten dat goed uit komen.52 Alleen het archief, dat vanaf 1877 slechts door één part-time kracht bemand werd, en het bu reau burgerlijke stand beantwoordden aan hun naam. Het bureau 'Militie en schutterij' echter hield zich ook bezig met de uitvoering van een do zijn wetten en de administratie van een aantal rijks- en gemeentebelastingen. Bij het bureau algemene zaken en comptabiliteit was de situatie eender. Het meeste extra werk was een gevolg van de invoering van nieuwe wetten. Voor al dit werk waren in 1872 slechts drie werkkamers in het stadhuis beschik baar.55 De werktijden waren nog steeds van 's och tends negen tot 's middags drie uur. Meestal gingen de ambtenaren om drie of vier uur naar huis om daar met klusjes nog wat bij te verdienen.54 De in structie voor ambtenaren verbood het gebruik van sterke drank tijdens kantoortijden. In de loop van de jaren tachtig verdween de over capaciteit en ontstonden er zelfs knelpunten bij de secretarie. In 1889 werd daarom voorgesteld om de salarissen te verhogen en de werktijden te verlen gen. De burgemeester merkte op: 'sommige ambte naren kan niet nog meer worden opgedragen'.55 In 1869 wenste de raad de situatie van de secreta rie in 's-Hertogenbosch te vergelijken met die in an dere steden. In 18 steden informeerde men naar de omvang van formatie, de hiërarchie en de bezoldi gingvan het ambtelijk apparaat.56 Het meest uitge breid was de secretarie in Amsterdam, die 49 ambte naren, verdeeld over 8 afdelingen, telde, gevolgd door Rotterdam met evenveel ambtenaren ver spreid over 7 afdelingen. In kleinere steden was de secretarie meestal niet ingedeeld of maakte men al leen een onderscheid tussen de eigenlijke secretarie en de burgerlijke stand (met het bevolkingsregis ter) Helaas wordt niet duidelijk welke de plaats was van openbare werken. In de drie grote steden is wel sprake van een afdeling publieke werken, maar on duidelijk is wat daaronder verstaan werd. Het pa troon in 's-Hertogenbosch week niet af van dat in vergelijkbare steden. De verschillen in ambtenarendichtheid (bevol kingsaantal aantal ambtenaren waren groot. De dichtheid was het laagst in Amsterdam en Den Haag (resp. 271764 en 90058 inwoners) en het hoogst in twee kleine steden, Gorinchem en Mid delburg (resp. 9299 en 16 151 inwoners). Hiermee lijkt de gemiddelde hoogte van het salaris te corre sponderen, al gaat de vergelijking enigszins mank doordat de niet in geld uitgedrukte emolumenten variëren. De gemiddelde wedde lag in Amsterdam en Den Haag boven de ƒ1000,- per persoon. Rot terdam volgde met ƒ992,-. Onderaan de lijst kwa men Breda en Gorcum met resp. 350,- en ƒ440,- aan jaarsalaris. 's-Hertogenbosch nam een midden positie in met ƒ594,-. Deze verschillen in beloning hadden zeker ook te maken met toen nog aanzien lijke regionale verschillen in de kosten van levens onderhoud. Met de afschaffing van de gemeentelijke accijnzen in 1865 verviel de noodzaak om er een belastingdienst op na te houden. De ambtenaren van deze dienst werden op wachtgeld gesteld of overgeplaatst. De omvang van het taakveld van de gemeentearchi tect nam in deze periode gestaag toe. Vanaf circa 1860 werd de bestrating verbeterd, kwamen er trot toirs voor voetgangers en begon men met de aanleg van riolen. Jaarlijks werden hierin grote bedragen geïnvesteerd. Een nieuwe fase trad in toen na de sloop van de vestingwerken de uitleg van de stad een aanvang nam. De behoefte aan technische expertise was toen al zo groot dat het gemeentebestuur zich genoodzaakt zag om in 1877 voor veel geld de dien sten in te huren van een ingenieur van de Hol- landsche Spoorwegmaatschappij.57 De vrijgekomen grond werd verkocht aan aannemers en particulie ren die er huizen op bouwden. Kort na 1890 startte de aanleg van een geheel nieuwe stadswijk, Het Zand genaamd. Deze ontwikkelingen bezorgden de architect veel extra werk. Bij deaanstelling vanJ.M. Nabbe in deze functie in 1858 waren er volgens de toen vastgestelde instructie twee opzichters in dienst.58 Een paar jaar later werd het de architect en de opzichters verder verboden diensten voor derden te verrichten. Ter compensatie kregen zij salarisver hoging59, maar het bleek moeilijk om aan deze ge woonte een eind te maken. In 1877 was de gemeen tearchitect betrokken bij de bouw van een klooster. [257]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1993 | | pagina 9