rr S< H di d. H se rr se vi si ki d la rr h i1 P k 3.2 Het apparaat in het algemeen di vl w bi st le at O! Cl st st k ei 's al n Vl V; zaakt een hoofdelijke omslag in te voeren. Criteria voor een aanslag in deze belasting waren inkomen, levenswijze en vermogen. Bij de kiezers was deze be lasting erg impopulair. De raden konden hem daar om niet al te zeer opvoeren. Deze belasting werd door middel van kohieren geïnd, hetgeen veel schrijfwerk met zich mee bracht. De kohieren wer den jaarlijks opgesteld door een commies van de se cretarie. De burgers konden tegen hun aanslag in beroep gaan, wat weer leidde tot geschrijf met on der meer Gedeputeerde Staten. Het Rijk betrok de gemeenten hoe langer hoe meer bij de uitvoering van nieuwe wetten. Daarvoor was een groter appa raat nodig en dit leidde tot stijgende uitgaven. Voor de gemeenten belangrijke wetten waren vooral de drie wetten op het lager onderwijs (1857, 1878 en 1889), de Hinderwet (1875), de Drankwet 1881 en de Arbeidswet (1889).37 Bij dreigende epide mieën trad de Wet op de Besmettelijke Ziekten (1872) in werking. Al deze wetten vergrootten de administratieve last, hetgeen de gemeenten op den duur dwong hun apparaat uit te breiden. Het ge volg van dit alles was dat de financiële afhankelijk heid van de gemeenten van het Rijk steeds meer toe nam. Reparatiewetgeving vermocht dit probleem niet op te lossen. De inrichting van het gemeentebestuur liet de libe raal Thorbecke geheel over aan de gemeente zelf. De Gemeentewet rept dan ook nauwelijks over de structuur van het apparaat. Oud-premier L.J.M. Beel merkte in 1951 droogjes op dat sommige ge meenten daar wat van maakten, anderen daarente gen niet.38 De raad benoemde alle ambtenaren der gemeente, dus ook de secretaris en de ontvanger. Het college van b&w echter benoemde de lagere ambtenaren van de secretarie, terwijl de burge meester de dienaren der politie aanstelde. De mi nister van Binnenlandse Zaken benoemde de com- Figuur 2 Schematische weergave bestuur en apparaat in een provinciestad in 1851 kiezers 1 r raad 1 college B&W centrale overheid <n m VI ':C a burgemeester ambtelijk apparaat vrijwilligers [254] missaris van politie. De ontvanger kreeg een meer precieze omschrijving van zijn werkkring. De secretaris Zelfs bij hoge ambtenaren viel het accent op het dienende karakter. De secretaris moest de raad, het college van b&wde burgemees ter en de raadscommissies 'behulpzaam' zijn.39 Ook van de ontvanger werd verwacht dat hij trouw, eer lijken vlijtig was.40 In 's-Hertogenbosch kwam deze taakopvatting goed tot uiting bij de installatie van secretaris mr J.N.G. Sassen in 1858.41 Voor deze gelegenheid werd een extra raadszitting gehouden. Hoewel de nieuwe secretaris met veel egards behandeld werd, benadrukte de burgemeester, jhr mr F. C.J.M. de Kuyper de ondergeschikte rol van het ambt. De se cretaris diende voor alles onpartijdig te blijven ('een der schoonste deugden van den ambtenaar'). Hij kon voor het werk altijd terugvallen op de ambtena ren van de secretarie: 'Gy zult in hun [sic] brave, rechtschapen en ijve rige ambtenaren vinden die u steeds trouw zullen bijstaan en wier veeljarige ondervinding u veelmalen te stade zal komen. Alleen het handjevol ambtenaren van de secretarie was de secretaris gehoorzaamheid verschuldigd. Over de andere ambtenaren had hij niets te zeggen. Zelfs de secretarie was niet zijn exclusieve domein. Volgens de instructie van 1890 regelde de secretaris de werkzaamheden van de secretarie in overleg met het college van b&w Bij klachten over hun gedrag moest hij zich terstond tot het college van b&w wenden.42 Er waren boze tongen die beweerden dat de se cretaris niet veel te betekenen had. Eén van hen omschreef de secretaris zelfs als 'werkezel, halfslach tig wezen, ploegpaard des rijks in gemengde dienst en decorum-bijzetter van het plaatselijk bestuur'. Hartman, die zelf gemeentesecretaris van Goes was en een handboek schreef voor gemeentesecretaris sen, vond dat in 1892 wel wat overdreven. Zijn op vatting was echter minstens even veelzeggend. De secretaris had inderdaad, aldus Hartman, geen be velen te geven, maar hij was niet iemand die niet na mocht denken. Nee, de secretaris moest zijn ogen open houden.43 In 's-Hertogenbosch had secretaris Sassen in ieder geval de tijd om een regestenlijst van de voornaamste charters in het oud-stadsarchief te maken. Dit doet vermoeden dat de secretaris, om een moderne term te gebruiken, overcapaciteit had. De overige ambtenaren De Gemeente wet noemt verder alleen de ambtenaren van de bur gerlijke stand (meestal waren dat de wethouders en de burgemeester), de ambtenaren werkzaam bij de instellingen van weldadigheid, de politie en de wijk- en brandmeesters. Dit is helemaal in overeen stemming met de opvattingen die de liberalen had den over de taken van de overheid: openbare orde en veiligheid waren kerntaken. Het vrije spel van de maatschappelijke krachten zou voor de rest zorgen. De overheid onthield zich, zo luidde het vaak, zo veel mogelijk van inmenging in het maatschappe lijk leven. Kort vóór 1870 begonnen de kosten van het le vensonderhoud te stijgen waardoor de ambtenaren niet meer toe kwamen met hun salaris. Bij het Rijk werden in 1874 voor het eerst sinds 1828 de salaris sen verhoogd.44 Ook in 's-Hertogenbosch werden de rekesten om salarisverhoging talrijker. De raad boog zich over de hoogte van de wedde en de om vang van de formatie. De meeste raadsleden begre pen wel dat de lonen moesten worden aangepast aan de gestegen prijzen. Een raadslid stelde dat een goed salaris nodig was; dan hadden de ambtenaren niet allerlei klusjes nodig om in hun levensonder houd te voorzien.45 De wedden van de ambtenaren waren afgestemd op het gewone werk. Voor buiten gewone werkzaamheden, bijvoorbeeld een volk stelling, kregen zij extra uitbetaald. Lagere ambte naren als de nachtwakers en de lantaarnopstekers vulden hun karig loon aan door met Nieuwjaar langs de huizen te gaan om een fooi. Dit gaf aanlei ding tot misbruiken als dronkenschap e.d.46 Nogal wat ambtenaren oefenden nevenfuncties uit. Zo verkocht de brugwachter bij de haven ster ke drank aan voorbijvarende schippers. Officieel mocht dit natuurlijk niet, maar het werd ooglui kend toegestaan. De man had immers een groot huisgezin te verzorgen en moest daarom de kans krijgen zijn karig inkomen aan te vullen.47 Na 1870 nam bij de bestuurders de weerstand tegen deze ne venfuncties toe. Eind 1872 werd besloten een groot aantal salaris- [255J

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1993 | | pagina 8