delen en op het werk van de meters van koren,
vlees, bouwmaterialen enz. Dit verschijnsel hing
waarschijnlijk samen met de grotere omvang van de
bevolking.
Er waren ook verschillen die te maken hadden
met het karakter van de stad zoals het badhuis te
Scheveningen en de stedelijke paardrijschool. Den
Haag zou verder Den Haag niet zijn als er niet op
de ooievaars gepast werd. Voor de verzorging van
de vogels, die toen nog ieder jaar in de Hofvijver
nestelden, was een oppasseres aangesteld.
Het geval Amsterdam is weer illustratief voor de
sterke continuïteit én voor de grote lokale verschil
len die er konden zijn. Tot 1812 kende de stedelijke
administratie twee onderdelen: de thesaurie en de
secretarie. De thesaurie deed alle geldzaken waar
onder ook de interne accountancy. In 1812 maakte
men een nieuwe verdeling in 3 'divisies': thesaurie,
secretarie en militaire zaken. Onder de thesaurie
vielen na 1812 ook de commissarissen voor de ge
subsidieerde gestichten (godshuizen) en de publie
ke werken. In Amsterdam beschikte de ontvanger
dus wel over een eigen apparaat, maar dat was al
lang voor 1812 zo. Burgemeesters (later: burge
meester en wethouders) leidden samen met de se
cretaris de secretarie. Opmerkelijk is dat er in Am
sterdam in 1812 ook een centrale postregistratie tot
stand kwam.30
2.9 Conclusie
Hoewel de Bataafs-Franse Tijd ingrijpende politie
ke veranderingen met zich mee bracht, veranderde
er bij het apparaat niet veel. De ambten werden in
's-Hertogenbosch nog op dezelfde manier vergeven
als in de achttiende eeuw. De voornaamste ambte
naren komen we een eeuw eerder ook al tegen, zij
het soms onder andere namen. Zo was er weinig
verschil tussen de pensionaris, oorspronkelijk de
juridische adviseur van het stadsbestuur, en de ne-
gentiende-eeuwse secretaris.
Een nieuwe taak was de inning in eigen beheer
van de plaatselijke accijnzen. Voor dat doel moest
een omvangrijke dienst in het leven worden geroe
pen. Nieuw lijkt ook de registratie van de bevol
king, maar dat is schijn: vanaf 1774 was men er in
's-Hertogenbosch in geslaagd een betrouwbaar be
volkingsregister op te bouwen.31
Volgens de lijst van ambten uit 1816 waren toen
ruim 180 mensen in dienst van de stad of voor hun
bestaan van het stadsbestuur afhankelijk. Dat lijkt
veel, maar heel wat functies waren deeltijdwerk en
werden gecombineerd met een eigen bedrijfje. Be
halve bij de secretarie en de belastingdienst bestond
er nauwelijks een formele hiërarchie met rangen en
lijnen. Veel taken waren uitbesteed aan particulie
ren. Enkele hoge ambtenaren kregen een instructie
en ook de secretarie had er een. De meeste functio
narissen kregen echter geen instructie. Hoge amb
tenaren werkten, zonder dat iemand daar bezwaar
tegen maakte, ook voor derden. Af en toe blijkt dat
de werktijden kort waren en dat in slappe tijden de
ambtenaren laat kwamen en vroeg naar huis gin
gen. Er bestond in 's-Hertogenbosch dus overcapa
citeit.
Verlening van pensioen was een gunst, waar de
door ouderdom invalide ambtenaar of zijn weduwe
voor moest rekestreren. Het was overigens wel ge
bruik om aan trouwe ambtenaren die lang gediend
hadden een uitkering te geven. In 1830 werd be
paald dat een pensioenuitkering maximaal een der
de deel van het laatste genoten salaris mocht bedra
gen. Weduwen kregen doorgaans minder.32 Het
kwam nog steeds voor dat de pas benoemde ambte
naar aan zijn voorganger een pensioen diende uit te
betalen. Wel waren de ambtgelden, een vanaf 1674
in 's-Hertogenbosch ingevoerde belasting op amb
tenarensalarissen, verdwenen. Zo ook de meeste
'recognities' die ambtenaren bij hun aantreden in
de stadskas moesten storten. De beurtschippers, de
kraankinderen en de ijkmeester bleven deze heffing
echter nog lang verschuldigd. Ambtenaren hadden
eigen personeel in dienst om onder meer schrijf
werk te verrich ten3 3
Bij de benoeming van ambtenaren was de relatie tot
de persoon die het ambt mocht vergeven van cruci
aal belang. Veel ambtenaren waren de clientes van
een patroon; dat kon de burgemeester, een wethou
der of een invloedrijk raadslid zijn. Bekwaamheid
of opleiding speelden, zeker bij de lagere ambten,
nauwelijks een rol.
[252]
De lonen van de lagere ambtenaren waren laag.
We komen herhaaldelijk rekesten tegen waarin de
weduwe van een overleden ambtenaar om een toe
lage vroeg om niet in armoede te vervallen. Veel
ambtenaren verdienden dus te weinig om geld te
sparen voor de oude dag.
Geen wonder dat de kwaliteit van de geleverde
diensten niet al te best was. In een rapport uit 1843
over de belastingdienst, wordt onomwonden ge
steld dat de meeste ambtenaren onkundig en lui
zijn.34
De situatie in een veel grotere stad als Den Haag
verschilde niet wezenlijk van die in 's-Hertogen
bosch. De slotsom mag dan ook luiden dat het
ambtelijk apparaat in deze periode nog veel weg
had van dat van de oude Republiek. Het bureaucra-
tiseringsproces onderging in de Bataafs-Franse Tijd
weliswaar een versnelling, maar we kunnen in 18 51
nog niet spreken van een volwaardige bureaucratie.
Janneke Wolters die de relatief moderne belasting
dienst grondig analyseerde kwam tot de conclusie
dat er in de periode 1795-1850 bij de belastingin
ning wel sprake was van bureaucratisering, maar
dat het Weberiaanse ideaal van de echte bureau
craat nog geenszins werd verwezenlijkt.33 In nog
sterkere mate zal dit gegolden hebben voor de an
dere onderdelen van het apparaat.
3
Aanzetten tot vernieuwing:
de periode 1851-1897
3.1 Het gemeentebestuur
Het inwonertal van 's-Hertogenbosch nam in deze
periode toe van ruim 21 000 tot bijna 30000 in
woners. In x 868 werd de stad aangesloten op het
spoorwegnet. Na de opheffing van de vesting
(1874) werd het mogelijk de stad uit te breiden,
maar de economische groei bleef bescheiden. Er
was sprake van enige industrialisatie, maar deze
werd eerst geremd door de vestingstatus en later
door de lage ligging van de stad. In de sector onder
wijs vond daarentegen een opmerkelijke groei
plaats. Aan het eind van de negentiende eeuw nam
het relatieve belang van de sector verzorging (zie
kenzorg, ouderenzorg) steeds meer toe. Rond 1900
was de centrumfunctie van 's-Hertogenbosch nog
steeds zeer sterk.
Op de grondwetswijziging van 1848 volgde drie
jaar later een nieuwe Gemeentewet.36 Thorbecke
gaf de gemeenten de autonomie terug, die zij op pa
pier onder koning Willem 1 al bezaten, maar waar
van in de praktijk weinig terecht was gekomen. Het
onderscheid tussen steden en plattelandsgemeen
ten verdween. Het gemeentebestuur kende voor
taan drie organen: de gemeenteraad, het college van
b&wen de burgemeester. De raad kwam veel meer
dan vroeger aan het hoofd te staan van het gemeen
tebestuur. Alle bevoegdheden die niet uitdrukke
lijk waren toebedeeld aan het college van b&w kwa
men voortaan namelijk aan de raad. De raad werd
daarmee hét centrum van de politieke besluitvor-
ming. Zijn leden werden direct gekozen en om het
jaar trad een derde deel af. Het censuskiesrecht
bleef echter gehandhaafd. De vergaderingen wer
den openbaar, zij het dat de raad, wat in 's-Herto
genbosch vaak voorkwam, besloten zittingen kon
houden. In 1868 viel het besluit om de notulen van
de raad te drukken, zodat geïnteresseerden tegen
betaling een exemplaar konden verkrijgen. De libe
ralen beschouwden het werk van raadsleden en
wethouders als een erefunctie die het best in deel
tijd kon worden verricht. Het typeert de Bossche
raad dat hij kort na 1851 het presentiegeld afschaf
te. Het gaf geen pas om geld te vragen voor een ui
ting van burgerzin. De structuur van de raadscom
missies veranderde in deze periode niet. De perso
nele continuïteit was minder groot dan tijdens de
vorige periode, maar ook nu konden carrières lang
duren, terwijl ouderdom bepaald geen beletsel
vormde om raadslid of wethouder te zijn. Wethou
der J.T. Luijckx overleed in 1875 na bijna 25 jaar
lang wethouder te zijn geweest. Hij was toen 75
jaar.
Dezelfde Thorbecke d ie de autonomie van de ge
meente herstelde, legde in 1865 ook de grondslag
voor de ondermijning daarvan. De regering ver
bood toen de gemeenten om nog langer accijnzen te
heffen. Voor de steden vormde dit de belangrijkste
bron van inkomsten. In 's-Hertogenbosch en vele
andere steden zagen de bestuurders zich genood-
2-53 1