fË'fTSCUS 2.7 Vrijwilligerswerk 2.8 Vergelijking met andere steden AANOIFTP** ""TT STOKEN Mesonwia-Kaiender JÖ94 w&taajnfc&töjisi&Kea [250] noemde weliswaar de regenten uir een voordracht van twee personen, maar van controle in de vorm van het afhoren van de jaarrekening kwam weinig terecht. Begrotingen kreeg de raad niet te zien. Wel verstrekte de raad vanaf circa 1840 kleine subsidies die bestemd waren voor de eigenlijke armenzorg. Hoewel de Godshuizen over een groot vermogen beschikten en de administratie ervan arbeidsinten sief was, was het apparaat zeer klein. De voornaam ste functionarissen waren de secretaris-controleur en de ontvanger die ieder een eigen kantoor had den en gebruik maakten van enige klerken. Voor bouwkundige zaken deed men een beroep op de stadsarchitect.26. Alleen de protestantse kerken en de Joodse ge meenten hadden eigen armbesturen. De katholie ken, die de grote meerderheid van de bevolking vormden, hadden dat niet. Vrijwilligerswerk gold nog lang als een uiting van burgerzin. Een groot deel van dit werk onttrekt zich aan de waarneming, ook al omdat het geen for mele structuur kende. Te denken valt hierbij aan sociale controle en vormen van burenhulp waar door de stad kon volstaan met een miniem politie apparaat. De brandweer was eveneens het werk van vrij willigers. Het blussen werd gedaan door leden van de corporaties van havenarbeiders die uit de oude gilden waren voortgekomen.27 De leiding lag in handen van commissarissen uit het stadsbestuur. In de sfeer van de defensie lag verder nog de schutterij die wettelijk geregeld was maar terugging op een zeer oude traditie, namelijk dat de weerbare man nen 'hun' stad tegen aanvallers verdedigden. Het vrijwilligerswerk kwam nog het meeste voor in de sfeer van armenzorg en onderwijs. De regenten van de Godshuizen maakten voor de uitvoering van de bedeling gebruik van de diensten van de 36 arm- -4 De negentiende-eeuwse bureaucratie bediende zich van een groeiend aantal gedrukte formulieren. Voor de talrijke plaatselijke drukkers een aardige bij verdienste. Foto: Stadsarchief's-Hertogenbosch verzorgers. Zij adviseerden de regenten, ieder voor hun wijk, wie in aanmerking kwam voor steun. De arm verzorgers zijn te beschouwen als de functione le opvolgers van de oude blokmeesters, notabelen uit de buurt, die zich tot 1811 onder meer bezig ge houden hadden met de armenzorg in de wijk.28 Voor het toezicht op de uitoefening van de genees kunst was er de plaatselijke commissie voor genees kundig onderzoek en toevoorzigt. Ten tijde van de Republiek kende 's-Hertogenbosch, anders dan de meeste grotere steden, geen collegium medicum29, maar het stadsbestuur delegeerde het toezicht op de geneeskundigen wel aan de academisch gevormde geneeskundigen, de medicinae doctores. Bij het on derwijs was er de al genoemde stedelijke school commissie. Den Haag was als stad heel wat groter dan 's-Herto genbosch. In 1809 telde het al meer dan 40000 in woners, in 1849 had deze stad ruim drie keer zo veel inwoners als de Noordbrabantse hoofdstad. Dat neemt niet weg dat de structuur van het Haagse ap paraat grote overeenkomsten vertoonde met die in 's-Hertogenbosch. Ook hier stond de secretaris niet aan het hoofd van het ambtelijk apparaat en was de eigenlijke secretarie maar heel klein. Zijn voor naamste taak was de registratie van de bevolking en daarmee verbonden taken als de militie. Bij een re organisatie in 1851 werd de secretarie verdeeld in drie afdelingen. Het aantal klerken nam tussen i8i6en 1851 toe van zes tot elf. Voor de inning van de stedelijke accijnzen was er een stevig bemande belastingdienst onder een eigen directeur (hier in specteur of controleur genoemd)In 1840 waren er alleen al 50 zogenaamde cherchers die de accijnzen inden en alle verkeer en overslag in de gaten hiel den. De continuïteit was ook in Den Haag groot: het overzicht van Grootveld en Spork vermeldt voor de periode 1816-1851 slechts twee secretarissen en twee ontvangers (andere functionarissen worden niet behandeld)Een verschil is dat Den Haag meer functionarissen had die toezicht hielden op de ver schillende markten, op de kwaliteit van levensmid- 2.51

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1993 | | pagina 6