ten betroffen. De meeste raadsleden hadden daar ook de tijd voor. Het artikel is verdeeld in drie, naar periode onder scheiden paragrafen. Het ligt voor de hand te ver onderstellen dat de Gemeentewet van 1851 de ont wikkeling van het apparaat beïnvloedde, maar dit is niet het geval. Wat wel veranderde waren de posi ties van raad, college van b&w en burgemeester. Om deze reden heb ik het jaar 1851 toch als scheidslijn genomen. De periode 1897-1920 was daarentegen wel een stroomversnelling. Na 1921 breekt, vanuit onze invalshoek, een rustiger periode aan. Pas na de Tweede Wereldoorlog raakt het ap paraat opnieuw flink in beweging, maar deze perio de valt buiten het bestek van dit artikel. Elke paragraaf vangt aan met een korte situering, waarin de belangrijkste gebeurtenissen en trends even aangestipt worden. Hierna volgen: het appa raat in het algemeen, secretarie, diensten en bedrij ven, en tenslotte de uitvoering van overheidstaken door vrijwiligers of particuliere ondernemers. De gemeente 's-Hertogenbosch kende vanaf 1866 nog de 'Afdeling Orthen'. Aangezien we het fenomeen 'afdeling' elders weinig tegenkomen laten we Or then in ons ambtelijk kader hier verder buiten be schouwing.8 2 De 'lange' achttiende eeuw: de periode 1800-1851 2.1 Het stadbestuur In 1800 telde 's-Hertogenbosch met inbegrip van het garnizoen ongeveer 14000 inwoners. Tot 1830 nam dit aantal snel toe tot ruim 21 000 inwoners, waarna een periode van stagnatie intrad die tot 1860 duurde. De stad had vanouds een sterke cen trumpositie op bestuurlijk, rechterlijk, militair en economisch terrein. De centrumfunctie werd na 1795 nog sterker, doordat 's-Hertogenbosch hoofd stad werd van een provincie en hier de rechterlijke macht werd geconcentreerd. De vorming van de eenheidsstaat betekende voor de lagere overheden een forse aantasting van hun autonomie. Vooral in de steden, die ten tijde van de Republiek soms staatjes in de staat waren, was dit te merken. Overi gens was er ook continuïteit: de zware door de ste den geheven accijnzen op eerste levensbehoeften bleven bestaan, zodat heel wat ambtenaren nodig waren om deze te innen. Onder koning Willem 1 werd het bestuur in de steden en het platteland in een groot aantal regle menten geregeld. De eerste maal gebeurde dat in 1815-1819, de tweede maal in 1824-1825. De re glementen van 1824/25 kenmerken zich door een grotere standaardisatie en een nog verdere uitbrei ding van de macht van de koning. In de periode 1815-1851 bestonden de stadsbesturen uit twee ge ledingen: de raad en het college van burgemeesters (vanaf 1824 in de steden: burgemeester en wethou ders). Het zwaartepunt lag bij het college van b&w. In de steden werden zij door de koning uit de raad benoemd, vanaf 1824 zonder dat de raad een voor dracht mocht doen. De raad werd gekozen door een kiescollege en zijn vergaderingen waren niet openbaar. Belangrijke beleidsdocumenten als de begroting en de jaarrekening werden niet gepubli ceerd. De reglementen bepaalden dat de burge meesters alle bevoegdheden hadden die niet uit drukkelijk aan de raad waren voorbehouden. De raad had zich vooral bezig te houden met het vast stellen van verordeningen, het beheer van de ge meentelijke eigendommen en de stedelijke finan ciën. De bestuursstijl was centralistisch, bureaucra tisch en paternalistisch. De koning zorgde voor zijn onderdanen en rekende op hun trouw. De onder danen verwachtten van de vorst welvaart, welzijn en geluk. Voor 's-Hertogenbosch was van toepassing het besluit nr. 59 van 5 november 1815 dat trouwens ook voor de andere steden in de provincie Noord- Brabant gold. In 1824 maakte dit plaats voor een ander reglement.? Het college van b&w bestond uit drie personen, de raad telde 24 leden. De notu len van de raad ademen een sfeer van rust uit. Pas na 1840, onder het bewind van koning Willem n, werden de raadsleden actiever. Initiatieven van be lang werden er echter in deze periode niet geno men. De raad kende vaste en ad hoe commissies. De ad hoe commissies werden, wanneer de zaak was af- [244] gedaan, ontbonden. De vaste commissies hielden zich vooral bezig met het afhoren van de jaarlijks aangeboden rekeningen van diverse soorten Gods huizen. Opvallend is het ontbreken van een vaste commissie voor openbare werken. In Rotterdam was de commissie voor plaatselijke werken zeer machtig. De stadsarchitect stond rechtstreeks on der haar. In de achttiende eeuw kende 's-Hertogen bosch nog wel een commissie voor dit doel, de 'commissie van den beleijde'.10 Vaak lieten de com missies een zaak die aan hen ter advisering was voorgelegd gewoon liggen. Heel wat plannen en re kesten belandden op die manier in de doofpot. Be halve de raadscommissies waren er commissies met een bijzondere taak die niet altijd uit raadsleden be stonden. We komen deze commissies vooral tegen in de sfeer van onderwijs en gezondheidszorg. De structuur van de commissies was vrijwel gelijk aan die welke tijdens de Republiek had bestaan (zie or ganogram 1). Figuur 1 Bestuur en apparaat stad 's-Hertogenbosch, 1790* stadhouder commissies0 gouverneur vesting en garnizoen schepenen (9) dagelijks bestuur gezworenen (7) rechtspraak algemeen bestuur raden (24) hoogschout a m VI H c c 31 'politicque ambten' architect werkbazen arbeiders instellingen (Godshuizen, scholen) rentmeesters (2) pensionaris griffier secretarissen (2) klerken De bestuurlijke structuur van het garnizoen is hier verder, als zijnde een zaak van het land weggelaten. 0 Het aantal commissies wisselde nogal; de hierna opgesomde commissies komt men echter de gehele achttiende eeuw voortdurend tegen. Kerken en kapellen Huwelijkse zaken Scholarchen (onderwijs) Openbare werken ('beleijde') Steenwegen (verharde wegen buiten de stad) Barakken Geefhuis (armenzorg, extramuraal) Groot Gasthuis (armenzorg, intramuraal) Weeshuis [245]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1993 | | pagina 3