van een betamelijke vrijheid van onderzoek en on
derwijs.27
De spanningen namen toe en het Biedermeier-
bestel kraakte. In 1845 besloten 34 predikanten uit
verschillende delen van Friesland tot het oprichten
van een Friese predikantenvereniging. Men wilde
praten over het godsdienstonderwijs, en zich be
raden over het armwezen. De Synode zag hierin
een democratische ontwikkeling, die de bestaande
kerkorde bedreigde. Het initiatief werd afgewe
zen.28 Voor de predikanten in de provincie was deze
Haagse reactie onaanvaardbaar. De economische
crisis en de toenemende werkeloosheid vroegen om
beraad, en de betere verkeersverbindingen maakten
dat goed mogelijk. Op 9 juni 1846 kwamen 42 pre
dikanten en 3 hoogleraren te Groningen bijeen en
besloten tot de oprichting van een Groningse predi
kantenvereniging.25 Het oligarchisch bestel had
zijn tijd gehad.
Toen bij het voortduren van de economische cri
sis in het voorjaar van 1848 een revolutie dreigde,
gaf Willem 11 ruim baan aan de vernieuwers. Er
kwam een nieuwe grondwet met rechtstreekse ver
kiezingen en vrijheid van vereniging en vergade
ring. Het was het begin van het einde van de ere
dienstdepartementen. Voor de liberalen was de op
vatting, dat de beide grote volkskerken een eigen
vertegenwoordiger in de nationale regering moes
ten hebben, onaanvaardbaar. Derhalve kende het
eerste Ministerie Thorbecke (1849-1853) geen af
zonderlijke ministeries voor de eredienst. De admi
nistratie van de Hervormde Eredienst kwam te res
sorteren onder de minister van Justitie, en die van
de Rooms-Katholieke Eredienst onder de minister
van Buitenlandse Zaken. Het was de bedoeling om
de band tussen kerk en staat los te maken en te over
wegen of het algemeen belang nog was gediend met
eredienstadministraties, wanneer de kerken tot een
grotere zelfstandigheid waren gekomen.30
Met het oog op die zelfstandigheid drong de nog
altijd aktieve Van der Horst tezamen met zijn
vrienden en buitenlandse relaties te Rome aan op
het invoeren van een reguliere hiërarchie. Er bleek
veel aandrang nodig. De weerstanden bij geestelijk
heid en gelovigen waren groot. Men bleef gehecht
aan de betrekkelijke autonomie en aan de identiteit
van eigen statie en streek. Na veel wikken en wegen
waagde Rome de stap. Het zogeheten herstel van de
bisschoppelijke hiërarchie leidde tot de val van het
Ministerie Thorbecke. Er kwamen weer ministers
voor de Eredienst. L.A. Lightenvelt (i795~I873)>
die samen met Van der Horst bij Münster op colle
ge was geweest, werd minister voor de zaken van de
Rooms-Katholieke Eredienst. In de Tweede Kamer
verklaarde de minister voor de Hervormde Ere
dienst, dat de departementen niet konden worden
gemist. Kerk en staat bestonden naast en door el
kaar, en hadden naast en door elkaar leven en
kracht.3' De kerkelijke leiders wilden de departe
menten niet missen, onder meer niet vanwege het
staatstoezicht op de handelingen, die de kerk-en
armbesturen 'buiten de palen van gewoon beheer'
hadden te verrichten.32
De anti-revolutionairen, vrome hervormden,
waren echter van oordeel, dat de Hervormde Kerk
alleen zou kunnen bloeien, wanneer zij in vrije
grond zou zijn geplant. Het rijksjuk, dat slechts in
schijn door het rescript van 1 juli 1842 was verlicht,
moest verdwijnen. De vergelijking werd gemaakt
met een vogel, die weliswaar uit de kooi was ge
haald, doch zittend op een krukje slechts mocht
vliegen met een touwtje aan de poot.33 In weerwil
van de Synode en de bisschoppen, die in die aan te
genstellingen rijke tijd de steun van het gouverne
ment niet wilden missen, viel in 1870 onder druk
van de anti-revolutionaire en liberale Kamerleden
met meerderheid van één enkele stem de beslissing
om de eredienstadministraties met ingang van
1871 op te heffen.
Nabeschouwing
In de tweede helft van de achttiende eeuw kende
ons land weinig bestuurlijke samenhang. Onder
druk van het buitenland en door het ijveren van de
'weldenkende' burgerij, die zich in allerlei genoot
schappen en maatschappijen organiseerde, kwam
daarin verandering. Het land werd een gecentrali
seerde eenheidsstaat. Terwijl vanuit 'Den Haag' ge
werkt werd aan de nationale gelijkschakeling,
kwam dank zij een stelsel van getrapte verkiezingen
veel macht te berusten bij de zeer welgestelden, de
plaatselijke en gewestelijke magnaten.
Het doorzetten van de romantiek leidde bij een
jongere generatie aanzienlijken - zij die rond de
[304]
eeuwwisseling geboren waren - tot een grotere reli
gieuze en sociale gevoeligheid. Notabelen, kleine
zelfstandigen en het platteland vonden elkaar in het
verzet tegen doctrinaire functionarissen. Het ere-
dienstbeleid verschoof naar het staatkundig mid
den. De politiek kwam dichter bij de maatschappij,
en een vloeiende overgang naar een nieuw bestel,
naar de grondwet van 1848 werd mogelijk.
Tijdschriften en stoombootverbindingen hiel
pen bij het doorbreken van het plaatselijke en ge
westelijke isolement en de daarmee samenhangen
de kerkelijke eigenzinnigheden. Binnen de beide
grote volkskerken raakten de gewestelijke en plaat
selijke geschillen op de achtergrond. De aanleg van
de spoorwegen door de Staat, waartoe in i860 be
sloten werd, en de opkomst van de Hogere Burger
scholen ingevolge de Wet op het Middelbaar On
derwijs van 1863, versterkten de nationale samen
hang. De middengroepen namen toe in omvang en
zelfbewustzijn. Het verzet tegen de notabelen-cul
tuur en tegen de eredienstadministraties groeide en
dat leidde bij een voortschrijdende sociale polarisa
tie tot de opheffing ervan.
Summary
Departments of Public Worship 1808-
1870 In the second half of the 18th century
there was practically no administrative coherence
in the Netherlands. Influenced by developments
abroad and by the ardent devotion of 'right-
minded' middle class citizens (who organised
themselves in all kinds of associations and societies)
a change came about. In 1798 the country became a
centralised, unitary state with, among other things,
'Departments of Public Worship'. Socially, politi
cally and religiously a typically Dutch/19th century
phenomenon.
Noten
1 L. de Gou, De Staatsregeling van
17981 (s-Gravenhage, 1988; Rijks
Geschiedkundige Publicatiën,
Kleine Serie 65) 82; L. de Gou,
Het Plan van Constitutie van 1796
('s-Gravenhage, 1975; Rijks
Geschiedkundige Publicatiën,
Kleine Serie 40) artikel 704.
2 De Gou, Constitutie 1796,190,191;
Idem, Het Ontwerp van Constitutie
van 17971 ('s-Gravenhage, 1983;
Rijks Geschiedkundige Publica
tiën, Kleine Serie 55) 646,657,
660.
3 Algemeen Rijksarchief's-Graven-
hage (ara), Archief Eredienst (ae)
1805-1810,inv. nr. 140-2, brief van
20 juni 1808.
4 ara, Archiefministerie van
Koloniën 1813-1849, inv. nr. 488,
verbaal 15 maart 1826 nr. 62; Ver
handelingen van het Bataviaasch
Genootschap van Kunsten en Weten-
schappenu (i826)x,xxn;
Centraal Bureau voor Genealogie
Den Haag, dossier Wedding;
Almanak van Nederlandsch Indië
1816,1818,1825.
5 Ara, Collectie Mollerus, inv.
nr. 26.
6 A. R. M. Mommers, Brabantvan
Generaliteitsland tot Gewest
(Utrecht, 1953) 385;A.E.M. Rib-
berink, 'Van Ghert, Achtergrond
van een falen', in; Archief voorde
Geschiedenis van de Katholieke Kerk
in Nederland(AGKKtt) 10(1968)
329e.v.
7 Handelingen van de Maatschappij
der Nederlandsche Letterkunde
(1837)8.
8 ara, ae 1805-1810, inv. nr. 140-2,
briefvan 20 juni 1808.
9 ara.ae 1805-1810,inv.nr. ^om
leiding.
1 o A. E. M. Ribberink, 'De aartspries
ter Cramer en de strijd om de kerk
1809-1814',in:AGKKN 4(1962)
232e.v.; ara, archief departement
r.k. Eredienst, inv. nr 16, dossier
871, brief Cramer van 23 februari
1817.
11 ara,ae 1805-1810,inv.nr. 140-
97a.
12 Bijdragen voor de geschiedenis van
het bisdom Haarlem^?, (1942) 179-
180.
13 ara, ae 1805-1810, inv. nr. 83, ex
hibitum 31 maart 1812 nr. 1512.
14 E. H. Kossmann, De Lage Landen
1780-1940 (Amsterdam-Brussel,
1976) 76.
15 A. Vroon, Carel Willem Papei788-
1872 (Tilburg, 1992) 214.
16 P. van Rooden, 'Van geestelijke
stand naar beroepsgroep, de profes
sionalisering van de Nederlandse
predikant 1625-1874', Tijdschrift
voor Sociale Geschiedenis 17(1991),
377 e.v.
17 A. E.M. Ribberink, 'Conflict in
1817', in: agkkn 8 (1966) 98 e.v.
18 J. C. van der Loos, Vaderlandsche
[305]