Er kwam een nationale synode met door de rege ring gekozen en benoemde leden. De ontwikkeling van het pastoraat werd bevorderd; de kerkelijke voorgangers ontwikkelden zich tot geestelijk raads man en opbouwwerker. De oude provinciale syno des, die weinig samenhang hadden vertoond, be hoorden tot het verleden, en zo ook de belemme ringen waarmee classicale besturen het beroepen van predikanten naar en van elders hadden tegen gegaan.'6 Ook bij de pastoors leefde de wens naar vernieuwingen. Clericale meningsverschillen hier over hadden tot gevolg dat de regering in juni 1817 opdracht gaf om de Hollandse aartspriester straf rechterlijk te vervolgen.'7 Het was het begin van een nieuw tijdperk. Samenwerking De hoogbejaarde aartspriester Cramer liet zich bij zijn verweer adviseren door de advokaat Ch.L.A. van der Horst (1793-1851). Gefortuneerde jonge lui, die pastoraal gericht en sociaal bewogen waren, gingen het roer overnemen. Van der Horst was in een plaatsje bij Münster op kostschool geweest. Duitsland beleefde gedurende de overgang van de achttiende naar de negentiende eeuw in residenties en universiteitssteden een religieus réveil. Onder invloed van het lutherse piëtisme was Münster een centrum van katholieke kerkelijke vernieuwing. Het onderwijs kreeg hierbij een centrale plaats. Na dat de regering had afgezien van de strafrechtelijke vervolging van Cramer, groeide een vruchtbare sa menwerking. Het land was nog een lappendeken van min of meer autonome gebieden, elk met een eigen karakter. Gestreefd werd naar een maatschap pelijke en bestuurlijke eenheid, kerkelijk zowel als burgerlijk. Waardevol was het Koninklijk Besluit van 16 augustus 1824, waarbij het aan kerkbesturen verboden werd om buiten het departement om eni gerlei beschikking te nemen in zaken, waarvan de behandeling niet uitdrukkelijk aan hen was opge dragen. Met deze oekaze konden het departement en de kerkelijke gezagsdragers de vanouds eigenzin nige kerkbesturen disciplineren. Meningsverschillen over het middelbaar onderwijs vormden de aanleiding tot een nieuwe krachtme ting. In 1817 was in Velsen het college Hageveld opgericht, en daarop aansluitend kwam te Culem- borg een klein-seminarie van de grond. Oudere pastoors waren echter van oordeel, dat de middel bare vorming zoals vanouds plaats moest vinden in de stedelijke athenea. Zij zagen in de leiders van Hageveld oproermakers.'8 Departementale functionarissen meenden, dat traditionele tegenstellingen konden worden tegen gegaan door een Verbeterde inrigting der semina- rien'. Daarmee zou een wezenlijke verdraagzaam heid en een redelijke verlichting worden bevorderd. Zij wilden ingrijpen. De Koning aarzelde. Waardig heidsbekleders uit aanzienlijke families met vrien den en verwanten onder de katholieke notabelen voelden niet voor een autoritair optreden. De door Willem 1 veel geraadpleegde vice-president van de Raad van State Mollerus stond afwijzend tegenover het doctrinaire beleid van de Van Maanen-groep. In 1825 gaf de Koning toch toe aan de politieke druk: de klein-seminaries werden verboden en van over heidswege gesloten. De weerstand was fel en groeide onstuitbaar. Van der Horst behoorde tot de leiders van het verzet. Willem 1 stuurde bij. Het departe ment voor de zaken van de R. K. Eredienst werd met ingang van 1 augustus 1826 opgeheven en de werk zaamheden werden ondergebracht bij het ministe rie van Binnenlandse Zaken. Toenadering werd ge zocht tot de katholieke notabelen. Dit leidde ertoe, dat een leerling van Hageveld, A. J. L. M. Lux (1806-1885), met ingang van 1 juli 1826 een aan stelling kreeg bij Binnenlandse Zaken. Hem wacht te een lange loopbaan in eredienstaangelegenheden; eerst in mei 1879, hij was toen referendaris bij Justi tie, werd hij gepensioneerd. Van 1846 tot 1878 was Lux president van de hoofdraad van de St. Vincenti- us-vereniging, een omvangrijke organisatie van welgestelden die met steun vorm wilden geven aan de solidariteit met de armen.'9 De regering slaagde er in 1827 in om tot overeen stemming te komen met Rome, en dat leidde ertoe dat de substituut van de pauselijke Staatssecretarie, mgr F. Capaccini (1784-1845), naar Brussel en Me- chelen werd gestuurd om de kerkelijke voorgangers te kalmeren. Capaccini bewonderde het economi sche beleid van Willem I en deelde de in Rome heersende mening, dat de geestelijkheid van de La ge Landen fanatiek en onredelijk was.20 Intensief [302] overleg leidde tot de instelling in december 1829 van een nieuw departement voor de zaken van de r.k. Eredienst met Van der Horst als secretaris-ad viseur. Met beleid werkte Van der Horst in de nieuwe functie aan een betere samenwerking tussen kerk en staat. Zo slaagde hij er onder meer met hulp van Capaccini in om bij pauselijk decreet van 5 juni 1831 als opvolger van de overleden apostolisch-vi- caris van 's-Hertogenbosch 'een niet te overdreven man' benoemd te krijgen met uitsluiting van de door de Brabanders begeerde figuur, die 'overdre ven in zijne godsdienstigheid was'.21 Met het oog op de meer en meer veld winnende revolutionaire geest zocht zelfs Van Maanen toe nadering. In 1833 bevorderde hij de erkenning van de benoeming van C.L. baron van Wijckersloot (1786-1851), een studiegenoot van Van der Horst, tot wijbisschop. Aan de Koning schreef Van Maan en, dat Rome thans werkelijk overtuigd leek van de noodzakelijkheid om met alle regeringen de han den ineen te slaan ter beteugeling van het dreigende kwaad.22 Populistische leerstelligheden wonnen aan kracht. In 1834 veroorzaakte de Afscheiding een breuk in de Hervormde Kerk. Voor het welvaarts- en wel zijnsbeleid van Willem 1 was de Hervormde Kerk een ononrbeerlijke steun. Met geweld probeerde de regering de Afscheiding tegen te gaan. Dat lukte ook min of meer, doch het uiteendrijven van de godsdienstige bijeenkomsten van de separatisten - veelal kleine zelfstandigen, arbeiders en boeren -, de arrestaties en de afschuwelijke inkwartieringen2^ berokkenden de autoriteiten veel morele schade. Ook bij de katholieken beschuldigde men elkaar meer en meer van onrechtzinnigheid. Dit leidde in 1839 bijvoorbeeld tot de gedwongen ontslagaan vraag van J.M. Chedeville (1770-1847) als president van Warmond. Chedeville was een man van tucht, kennis en beschaving. In hetzelfde jaar ging het Ge schied- en Letterkundig Tijdschrift voor Roomsch Ka tholieken ten onder. De adjunct-commies Lux had het blad met andere Hagevelders opgericht. Een bij drage van de Amsterdamse pastoor M. A. van Steen- wijk (1786-1853), een studiegenoot van Wedding, bracht het blad in opspraak; een groot verlies aan abonnees was het gevolg. Van Steenwijk, een geleerd en hulpvaardig man, leefde volgens een vooraan staand criticus 'naïef' nog in de geest van de acht- tiende-eeuwse Verlichting.24 Ook de dagen van Van der Horst waren geteld. Voor velen vertegenwoor digde hij een Kerk, die horig was aan de nepotisti- sche oligarchie. Koning Willem 11 zocht toenadering tot de opstan dige hervormden en katholieken. Hij wilde voor komen, dat zij hun heil zouden zoeken in een sa mengaan met de liberalen. Nadat de minister van Hervormde Eredienst, die 23 jaar in functie was ge weest - vanaf 1819 eerst als directeur-generaal en vervolgens vanaf 1828 als minister -, zijn ontslag had gevraagd en gekregen, werd in december 1841 Van der Horst door de Koning ongevraagd ontsla gen. Diep getroffen en gegriefd kreeg hij na zijn verzoek om een motivering van dit ontslag te ho ren, dat hij het vertrouwen van zijn geloofsgenoten niet had, en dat het derhalve niet mogelijk was om hem te handhaven.2 5 Het departement van Hervormde Eredienst op de Fluwelen Burgwal - op de plaats waar later nieuwbouw van de Landsdrukkerij verrees - telde na het overlijden van Janssen naast de secretaris-ge neraal dertig ambtenaren, waaronder zeven func tionarissen die verbonden waren aan de Hoofd commissie voor de zaken van de Israëlieten. Het de partement van de Rooms-Katholieke Eredienst, dat sinds 1830 gevestigd was in de Nobelstraat naast het Vendu-huis der notarissen, kende een personeelsformatie van tien personen, de boden, conciërge en klerken hierbij inbegrepen. Bij beide administraties domineerde de geest van het Réveil: vroom en paternalistisch. Maar in de maatschappij wonnen populistische heilsleren aan terrein. Dat gaf spanningen. De rege ring trachtte zich te onttrekken aan binnenkerkelij ke conflicten. Op 1 juli 1842 werd aan de Synode van de Hervormde Kerk geschreven, dat leerstellige vragen voortaan door de Synode zelf moesten wor den geklaard.26 Honderden predikanten, bijna een derde van de nagenoeg vijftienhonderd dienstdoende dominees, gaven in tal van adressen uiting aan het verlangen naar handhaving van de sedert 1816 bestaande ker korde. Zij verklaarden zich afkerig van alle geloofs- en gewetensdrang en verlangden de handhaving [303

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1993 | | pagina 32