nam de inspecteur zitting in de Projectgroep Infor matievoorziening, die het automatiseringsbeleid coördineerde. Op de vraag of al deze bepalingen heden ten dage nog geheel met de organisatorische werkelijkheid overeenstemmen, kom ik in een later stadium van mijn betoog nog terug. 2 Invulling van de taak 2.1 Het algemene formele kader Uit het aan het begin van dit artikel aangehaalde wetsartikel blijkt dat de gemeentearchivaris, om zijn toezichthoudende taak naar behoren te kun nen uitoefenen, een zelfstandige positie bekleedt binnen het gemeentelijk apparaat: rechtstreeks on der burgemeester en wethouders en benoemd door de gemeenteraad. Dat de archivaris er op toeziet dat het beheer van de bescheiden geschiedt overeen komstig de bepalingen van de wet en de ter uitvoe ring daarvan gegeven voorschriften, zoals daar zijn de gemeentelijke archiefverordening en het ge meentelijk besluit post- en archiefzaken, lijkt een vrij enge begrenzing aan te geven; naar mijn me ning kan men echter aan het begrip 'inspectie' zo wel een enge als een ruimte interpretatie geven. Inspectie in enge zin, dus exact volgens de letter van wet en lokale regelingen, zou verreweg het ge makkelijkst zijn: éénmaal per jaar de diensten langs, rapportage aan burgemeester en wethouders met hier en daar een advies over hoe zaken anders kun nen of moeten, en verder zoeken de diensten het maar uit. Een soort politietaak dus, hetgeen het on sympathieke woord 'inspectie' overigens al enigs zins suggereert. Een dergelijke werkwijze heeft zijn aantrekkelijke kanten; men zou dan veel meer tijd dan nu het geval is kunnen besteden aan taken als inventarisatie en dienstverlening. Mijn interpretatie van de inspectietaak is echter ruimer en dat geldt voor de meeste van mijn colle ga-inspecteurs. Inspectie moet meer inhouden dan alleen het formele toezien. Inspectie is, ondanks de imperatieve bepaling in de wet, een dienstverlenen de functie, waarbij de inspecteur zich constant dient af te vragen hoe hij er toe kan bijdragen dat zaken, die niet lopen zoals ze moeten lopen, ten goede keren en zaken, die goed lopen, zo blijven. Daarbij dient, als misstanden worden gesignaleerd, ook te worden bezien war de oorzaken daarvan zijn en hoe daarin verandering kan worden gebracht. Een eeuw geleden was er nog geen onderscheid tus sen gemeentearchief en registratuur. Als gevolg van toenemende inzichten en taken van de overheid, de daaruit voortvloeiende massale groei van de papie ren en later ook andere vormen van documenten en tenslotte de verschillende optieken van waaruit de dynamische en statische archieven worden bezien en behandeld, groeiden gemeentearchief en regi stratuur uit elkaar. Hieruit ontstonden dan vaak weer botsingen van belangen, omdat meer geschei den en specifieke taken van lieverlede de behoefte aan eigen even specifieke deskundigheden deden ontstaan. Het resultaat was dat ieder voor zijn eigen straatje vocht en niemand aan het taakgebied van de ander mocht komen. Pogingen in de jaren '50 tot en met '70 om weer meer tot elkaar te komen, hoe lofwaardig ook, leken verkrampt en met wan trouwen te verlopen en bereikten nog lang niet het resultaat dat zo gewenst en nodig was. Het was der halve niet zo verwonderlijk dat in 1959 bij de voort gezette behandeling van de ontwerp-Archiefwet het Landelijk Contactorgaan voor Gemeentesecre tarissen en de Vereniging van Nederlandse Ge meenten betoogden dat toezicht op de nog onder de administratie berustende archieven tot de com petentie behoorde van de gemeentesecretarissen. Het instrument van de inspectie zou meer een sa menspel moeten zijn, waardoor we inderdaad dich ter tot elkaar kunnen komen, een proces dat naar mijn stellige overtuiging gelukkig tegenwoordig mede wordt bevorderd door de snelle ontwikkeling in administratieve en documentaire technieken en de noodzaak tot integratie van opleidingen en ver andering van organisatiemodellen, om maar eens een paar factoren te noemen. Om een duidelijk beeld te kunnen schetsen van hoe de gemeentelijke archiefinspectie zich kan en mijns inziens moet ontwikkelen, zal ik het vervolg plaatsen in het kader van mijn eigen ervaringen in de gemeente Roosendaal en Nispen. Toen ik in 1974 in dienst kwam van deze gemeente 280 was er van gemeentelijke archiefinspectie niet of nauwelijks sprake. Als de archivaris al eens inspec teerde, vond je dat in zijn verslag hoogstens terug in de zinsnede: 'Het archief van de gemeentescretarie ziet er keurig uit; het zit geheel in nieuwe dozen'. Of die dossiers materieel goed verzorgd waren en of men eenmaal afgesproken en door het gemeentebe stuur goedgekeurde registratuursystemen conse quent hanteerde, werd niet getoetst of onderzocht, laat staan dat er sprake was van enige vorm van ad viesverlening of coördinatie! In dat jaar werd ik benoemd als coördinator voor het gemeentelijk archiefbeheer; in die hoedanig heid was het mijn taak het beheer voor alle gemeen telijke diensten onder één noemer te brengen: in ventarisatie van dossierbestanden, zoveel mogelijk uniforme werkwijzen voor wat betreft dossiervor ming en -ordening en materiële verzorging. De functie van coördinator werd ondergebracht bij de gemeentesecretarie, maar de situatie overziende heb ik nooit een geheim gemaakt van mijn mening dat ze beter kon worden overgeheveld naar de ge meentelijke archiefdienst als onderdeel van de toe zichthoudende taak van de archivaris. Mijn pleidooi werd in feite sterk ondersteund toen eind 1974 een rapport verscheen van de toen malige provinciale archiefinspecteur waaruit bleek dat het archiefbeheer in het gehele gemeentelijke apparaat sterk voor verbetering in aanmerking kwam. De inspecteur adviseerde om te komen tot een caesurering per 1 januari 1976 volgens het mot to: kap af en begin opnieuw. Tevens drong hij er sterk op aan om vanuit de archiefdienst gedegen toezicht te doen houden op het beheer; maatrege len in de zin van laatstgenoemd advies bleven ech ter vooralsnog uit. De caesurering werd onder de voortvarende lei dingvan een begin 1975 benoemd nieuw hoofd van de afdeling Interne Zaken/Registratuur meteen ter hand genomen en was voor wat de secretarie betreft per 1 januari 1976 inderdaad voltooid. Toen de gemeentearchivaris begin jaren '80 de gemeentelijke dienst verliet, achtte het gemeente bestuur de tijd rijp voor een personeelsuitbreiding bij de gemeentelijke archiefdienst in kwalitatieve èn kwantitatieve zin. In het kader van die maatrege len werd ik per 1 maart 1986 benoemd tot gemeen telijk archiefinspecteur. In nauwe samenwerking met de nieuwe gemeente archivaris en het hoofd van de afdeling Interne Za ken/Registratuur werd gewerkt aan een gestructu reerd archiefbeheer. In 1985 is een Besluit Post- en Archiefzaken tot stand gekomen, waarin zowel de registratoren als de gemeentearchivaris meer for mele steun vinden voor hun werkzaamheden. Het besluit geeft de registrator de mogelijkheid om meer dan tot dan toe het geval was als de centrale figuur binnen de administratie zijn greep op de archivalia te versterken. Ook de rol van de archiva ris c.q. de gemeentelijke archiefinspecteur werd versterkt. Kan hij volgens de wettelijke inkadering te allen tijde de zorgdrager informeren c.q. advise ren, nu is bovendien formeel de mogelijkheid ge schapen dat hij, indien gewenst, de taak der regi stratoren verlicht door met een speciaal team - de 'Vliegende Brigade' genoemd - werkzaamheden als opschoning van semi-statische archieven te ver richten. Dat was ook wel nodig, want de achter stand in dit soort werkzaamheden was bij alle ge meentelijke diensten en instellingen behoorlijk groot; van deze bevoegdheid is dan ook terdege ge bruik gemaakt. Voor een verslag van de activiteiten van de Vliegende Brigade verwijs ik naar een in 1992 in het Nederlands Archievenblad verschenen artikel van mijn collega drs C. Heeren. Een toelich ting op het Besluit Post- en Archiefzaken is versche nen in het Nederlands Archievenbladvan 1985. Geruggesteund door deze nieuwe regels konden wij gaan werken overeenkomstig onze opvatting over de archiefinspectie, namelijk naast toezicht op het beheer ook coördinatie, advisering en begelei ding. De begeleidende taak richtte zich vooral op de volgende aspecten: a bewaking van het vakbekwaamheidsniveau; b vorming, ordening en toegankelijkheid van ar chieven; c selectie en vernietiging; d inventarisatie en overbrenging van archieven; e enkele aspecten van de archiefzorg. Deze vijf punten wil ik graag toelichten. Verhoging wan de vakbekwaamheid Laat ik voorop stellen dat de bestaande reguliere cursussen de eerstaangewezen weg vormen om regi stratoren en archiefambtenaren op te leiden; ook [281]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1993 | | pagina 21