Bespreking van boeken
rische activiteiten ophielden. Hij bleef werkzaam in
de Stichting Jacob Kritzraedt, in de Sittardse straat-
namencommissie, in de redactie van de Monogra
fieën uit het Land van Sittard, in het hoofdbestuur
van het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig
Genootschap (in de Kring Sittard van het l.g.o.g.
was hij jarenlang secretaris) en in de redactie van de
jubileumuitgaven bij gelegenheid van 750 jaar
stadsrecht in Sittard.
Van zijn hand verschenen tal van publicaties
over Sittard en omgeving, waarvan we de voor
naamste noemen. Hij schreef met Jan Schrader het
geschiedwerk over de Sittardse carnaval bij het 99-
jarig bestaan van de Marotte; hij verzorgde de uit
voerige historische inleiding van het Sittards woor
denboek; de geschiedenis van kasteel Millen werd
door hem onderzocht voor Nieuwstadt van stad tot
dorpin het Historisch jaarboek voor het Land van
Zwentiboldwaarvan hij enige jaren bestuurslid is
geweest, schreef hij over het Sittardse gemeentewa
pen; hij was overigens ook de ontwerper van het
nieuwe Sittardse gemeentewapen, dat door de Ho
ge Raad van Adel werd goedgekeurd bij de gemeen
telijke herindeling in 1982. Een andere bijdrage
van zijn hand gaat over de territoriale ontwikkelin
gen in Sittard en omgeving. In dit artikel lanceerde
hij met Gus Roebroek de theorie over het ontstaan
van Sittard. In Monografie uit het Land van Sittard.
deel v, gaf hij met René Lauwers een overzicht van
de functionarissen in het Gulikse ambt Born. Zijn
studie van de Sittardse voornamen rond 1600 ver
scheen in het Liber Amicorum Jean Knoors. Van
groot belang voor het historisch onderzoek zijn
uiteraard de inventarissen van het Sittards be
stuursarchief 1243-1794 en van het gasthuis en de
armenzorg, die hij met Jo Kreukels verzorgde. Zijn
laatste werkstuk is een artikel over het rampjaar
1677, dat dit najaar in de opstellenbundel over de
Sittardse geschiedenis zal verschijnen. Wij betreu
ren het zeer, dat hij de uitgave van deze bundel,
waarvoor hij reeds zoveel correctiewerk heeft ver
richt, niet meer mag meemaken. Wij zijn er echter
van overtuigd, dat de historische onderzoekers nog
tot in lengte van jaren in Nies geest zullen verder
werken, gebruikmakend van het Gemeentearchief,
waarvoor hij mede de basis heeft gelegd. Moge dit
een troost zijn voor zijn vrouw Tiny en zijn kinde
ren.
namens de Stichting Historie Sittard
Guus Janssen.
[238]
'Exulanten'
J.G.J. VAN BOOMA und J.L. VAN DER GOUW, ed.,
Communio et materfidelium. Acta des Konsistoriums
der niederlandischen reformierten Flüchtlingsgemein-
dein Wesehpy5-is82.
Schriftenreihe des Vereins für Rheinische Kirchen-
geschichte, 103. Rheinland-Verlag GmbH Köln
Eburon Uitgeverij Delft, 1991geïll., 696 blz., isbn
(Nederland) 90-5166-200-9.
Omdat de Nederlandse Gereformeerde vluchtelin
gengemeente te Wesel naast haar zustergemeenten
in Engeland, Oost-Friesland, Frankfort en de Palts
van bijzondere betekenis is geweest voor de Refor
matie hier te lande na 1572, moet de verschijning in
druk van de tweede verzameling harer acta met
vreugde begroet worden. De gemeente ontstond in
de jaren zestig en groeide sterk na de komst van Alva
in de Nederlanden. Helaas is de eerste band der
handelingen verloren gegaan.
De tekstuitgave is voorafgegaan door een inleiding,
gevolgd door 49 archiefstukken uit het kerkelijk en
stadsarchief en een bibliografie. De inleiding be
perkt zich tot de strikt kerkelijke facta, zulks in te
genstelling tot de meest moderne geschiedschrijving
die de kerkgeschiedenis beschrijft in de context der
sociale en economische omstandigheden. Daardoor
worden de veelvuldig optredende spanningen tus
sen Luthersen en Gereformeerden, waarin econo
mische naijver op het terrein van de textielnijver
heid jen belangrijke rol speelde, niet duidelijk. Om
dat economische factoren mede een rol speelden in
de Nederlandse emigratiegolven in de beschreven
periode, dient men het begrip 'Glaubensflüchtlinge'
met enige reserve te gebruiken. Ook over de voorge
schiedenis, die men goed dient te kennen om de
ontwikkeling na 1573 te verstaan, zijn de uitgevers
tamelijk kort. Het gebruik van theologische partij
namen als 'Philippismus' en 'Synergismus' is nogal
ongenuanceerd. En de wijze waarop over de moge
lijke betekenis van het Calvinisme voor de democra
tie geschreven wordt (p. 19) is ronduit oppervlak
kig.
Uit de 49 gepubliceerde archiefstukken blijkt, dat de
tamelijk tolerante stadsregering zich tussen twee vu
ren bevond, namelijk de hertog van Gulik en Kleef,
vijand van elke reformatorische invloed, en het
voortdurend ten koste van de Luthersen aan invloed
winnend Calvinisme. De bibliografie is tamelijk be
perkt. Men mist bijvoorbeeld het werk van Heinz
Schilling, Niederlandische Exulanten imió.Jahrhun-
dert, waarin juist aan de sociale en economiche fac
toren veel aandacht besteed wordt. Verder had het
weliswaar aanvechtbare artikel van dr J.P. van Door-
en, 'Der Weseler Konvent 1568. Neue Forschung-
sergebnisse', in Monatshefte für Evangelischer Kir-
chengeschichtedesRheinlandes^i (1982)41-55,waar
aan de uitgevers ook in hun inleiding geen aandacht
schenken, in de bibliografie zeker genoemd moeten
worden, ook al menen zij - waarschijnlijk terecht - in
de door hen bewerkte archivalia doorslaggevende
bewijzen gevonden te hebben dat het Convent niet
in 1566 of 1567 te Antwerpen heeft plaatsgevonden,
zoals Van Dooren vermoedde, doch in 1568 te We
sel, overeenkomstig de traditionele opvatting.
Een verklarende woordenlijst en een overzicht der
in de acta opgenomen correspondentie besluiten de
uitgave. Wat betreft de acta zelf is het jammer dat
men niet een professioneel kerkhistoricus heeft
aangetrokken om deze van annotatie te voorzien.
Dan zou namelijk het belang van deze stukken, die
vaak een zijlicht werpen op min of meer belangrijke
personen in deze fase van de Nederlandse Reforma
tie, duidelijker naar voren zijn gekomen. Wat de
woordenlijst betreft: 'censura morum' is zeker geen
'Gewissensuntersuchung', maar onderzoek en be
oordeling van de levenswandel, niet alleen van de
kerkeraadsleden onderling, maar van de leden van
de gemeente.
[239]